Li streek zich over de gevorkte baard. ‘Het blijkt, geëerde heer, dat uw volk over kennis beschikt die wij niet bezitten,’ zei hij. ‘Maar wat dan nog? De barbaren…’ Hij wierp een snelle blik op Everards Mongoolse bewakers, maar kennelijk verstonden zij het Sung Chinees, waarvan hij zich bediende, niet… ‘onderwierpen heel wat rijken die in alles hun meerdere waren, behalve in gevechtskracht. Wij weten nu al dat u de waarheid, eh, enigszins geweld aandeed, toen u sprak van een vijandig rijk, hier in de buurt. Waarom zou uw koning trachten ons met leugens te verjagen, wanneer hij geen reden had ons te vrezen?’
Everard koos zijn woorden zorgvuldig: ‘Onze roemrijke keizer heeft een afkeer van bloedvergieten, maar als u hem er toe dwingt, u te vernietigen…’
‘Alstublieft,’ Li keek pijnlijk getroffen. Met een slanke hand maakte hij een wuivende beweging, alsof hij een insect verjoeg. ‘Zeg tegen Toktai, wat u wil, ik zal me er niet mee bemoeien. Het zou me niets spijten, wanneer we naar huis terugkeerden. Ik ging mee, op bevel van de keizer. Maar laten wij beiden, als we een vertrouwelijk gesprek voeren, geen dingen zeggen die beledigend zijn voor onze intelligentie. Begrijpt u niet, verheven heer, dat er niets is waarmee u deze mannen vrees kunt inboezemen? Om doodsgevaar lachen ze. Zelfs de langdurigste marteling zal hen ten slotte doden, de afstotendste verminking kan, door een man die bereid is zijn tong door te bijten en te sterven, ongedaan gemaakt worden. Er staat Toktai eeuwige schande te wachten wanneer hij in deze situatie terugkeert. En hij maakt een goede kans op eeuwige roem en onvoorstelbare rijkdom, wanneer hij verdergaat.’
Everard zuchtte. Zijn eigen vernederende gevangenneming was inderdaad een keerpunt geweest. De Mongolen hadden tijdens het onweer op het punt gestaan, op de vlucht te slaan. Velen hadden in het stof gekropen en gejammerd en zouden van nu af aan nog aggressiever zijn, om de herinnering daaraan uit te wissen. Toktai had zijn aanval op de bron van dit alles, deels met een gevoel van afgrijzen, deels om het noodlot te tarten, ondernomen, en slechts enkele paarden en mannen waren in staat geweest hem te volgen. Li was er zelf gedeeltelijk verantwoordelijk voor. Geleerde en scepticus die hij was, bekend met goocheltrucjes en pyrotechnische kunstjes, had hij er het zijne toe bijgedragen om Toktai de moed te geven aan te vallen, voor een van deze bliksemstralen zou inslaan.
‘De waarheid is,’ dacht Everard, ‘dat we deze mensen verkeerd beoordeeld hebben. We hadden een specialist mee moeten nemen, die een intuïtief gevoel zou hebben voor de fijnere nuances van hun beschaving.
Maar nee, wij dachten dat een hoofd vol met feitenkennis wel voldoende zou zijn. En wat nu? Eventueel zou er wel een hulpexpeditie van de Patrouille opduiken, maar over een dag of twee is John dood…’ Everard keek naar het als uit steen gehouwen gezicht van de krijger links van hem. ‘Hoogstwaarschijnlijk ik eveneens. Zij weifelen nog. Ze zouden me liever nu de nek omdraaien, dan nooit.’ En zelfs als hij lang genoeg zou leven wat niet te verwachten was — om door een andere Patrouille-groep uit deze rommel weggehaald te worden, zou het niet plezierig zijn, zijn kameraden weer te ontmoeten. Een agent in bijzondere dienst, die alle bijzondere voorrechten van zijn hoge rang genoot, werd geacht in staat te zijn, zijn moeilijkheden zonder extra hulp op te lossen, zonder waardevolle mannen de dood in te jagen.
‘Ik geef u dus de ernstige raad, niet meer te trachten ons te bedriegen.’
‘Wat?’ Everard keerde zich weer naar Li. ‘U begrijpt wel, nietwaar,’ zei de Chinees, ‘dat onze inheemse gidsen gevlucht zijn en dat u nu hun plaats inneemt. Maar we verwachten binnenkort andere stammen te zullen ontmoeten, waarmee we in contact zullen trachten te komen…’
Everard knikte met een bonzend hoofd. Het zonlicht stak hem in de ogen. Hij was niet in het minst verbaasd over de snelheid waarmee de Mongolen door talrijke gebieden met verschillende talen waren getrokken. Als je je niet druk maakt over de grammatica, is een paar uur voldoende om het kleine aantal basiswoorden en de gebaren te leren. Daarna kun je er dagen en weken aan besteden om de taal goed te leren van het escorte dat je in dienst hebt genomen. ‘… en op ieder nieuw traject kunnen we andere gidsen krijgen, zoals dat voorheen ook gebeurde,’ vervolgde Li. ‘Iedere verkeerde aanwijzing die u geeft, zal spoedig blijken. Toktai zal dat op bijzonder onbeschaafde wijze wreken. Daartegenover zullen we trouwe diensten belonen. U zou na de verovering op de duur een hoge positie aan het plaatselijk hof kunnen verwerven.’
Everard bleef onbeweeglijk zitten. Dit terloopse gepoch had hem volkomen overdonderd.
Hij had gedacht dat de Patrouille een andere groep zou zenden. Het was duidelijk dat iets zou moeten verhinderen dat Toktai naar huis terugkeerde. Maar was dat wel zo vanzelfsprekend? Waarom had men bevel gegeven om in te grijpen, wanneer er niet — op de een of andere paradoxale wijze, die hij met zijn twintigste-eeuwse logica niet kon bevatten — een onzekerheid, een rimpeling was in de tijdruimte, en wel juist op dit punt?
Verduiveld! Misschien zou de Mongoolse expeditie slagen. Misschien was die toekomst met een Amerikaans Khanaat, waarvan Sandoval nauwelijks had durven dromen… de werkelijke toekomst.
In de tijdruimte bevinden zich grillig gevormde momenten en discontinuïteiten. De lijnen der geschiedenis kunnen op zichzelf terugbuigen en zichzelf afsnijden, zodat er zich dingen en gebeurtenissen voordoen zonder enige oorzaak; onverklaarbare verschijnselen die weer spoedig verloren gaan en vergeten worden. Zoals bijvoorbeeld Manse Everard die in het verleden samen met een dode John Sandoval aan zijn lot werd overgelaten, nadat hij uit een toekomst was gekomen die nooit had bestaan, als agent van een tijdpatrouille die er nooit was geweest.
7
Door de genadeloze snelheid waarmee zij voorttrok, bereikte de expeditie tegen zonsondergang een landschap dat met salie en vetplanten bedekt was. De heuvels waren steil en hadden een bruine kleur. Stof dwarrelde onder de hoeven op en hier en daar groeiden zilvergroene struiken, die de lucht vervulden met een zoete geur, wanneer ze gekneusd werden, maar die verder niet erg bruikbaar waren.
Sandoval werd met behulp van Everard op de grond neergelegd. De Navajo hield de ogen gesloten. Zijn gezicht was heet en ingevallen. Soms woelde hij heen en weer en mompelde iets. Everard kneep wat water uit een vochtige doek tussen de gebarsten lippen, maar kon verder niets doen. De Mongolen installeerden zich in een vrolijker stemming dan voorheen. Ze hadden twee grote tovenaars overwonnen en waren niet meer aangevallen. En ze begonnen zich te realiseren wat dat inhield. Kletsend met elkaar knapten zij de verschillende noodzakelijke karweitjes op en haalden na een sobere maaltijd de leren zakken met kumiss tevoorschijn.
Everard bleef bij Sandoval in het centrum van het kamp. Er waren twee wachtposten die met gespannen bogen een paar meter bij hem vandaan zaten, maar niets zeiden. Nu en dan stond een van hen op om het vuurtje te verzorgen. Ten slotte werden ook hun kameraden stil. Zelfs deze taaie gastheren waren wel eens moe. De mannen rolden zich in elkaar en vielen in slaap. De wachtposten deden slaperig hun ronden. De wachtvuren doofden langzaam, terwijl boven hen de sterren opvlamden. Kilometers verder jankte een prairiewolf. Everard dekte Sandoval toe om hem tegen de toenemende kou te beschermen. Bij het schijnsel van zijn eigen kleine vuurtje zag hij hoe zich rijp vormde op de bladeren van de salie. Hij kroop ineen onder zijn mantel en wenste dat zijn cipiers hem tenminste zijn pijp zouden teruggeven.