‘Maar je hebt Gaia nog geen kans gegeven, Golan. Luister, ouwe makker, ik wil iets bekennen. Als Blits en ik intiem zijn, laat ze me soms even haar geest delen. Hooguit enkele ogenblikken, want ze zegt dat ik te oud ben om me aan te passen. Grijns nou niet zo, Golan, jij zou er ook te oud voor zijn. Als een Geïsoleerde, zoals jij of ik, langer dan een minuutje of twee deel van Gaia zou uitmaken, zou hij hersenletsel oplopen en dat zou onherstelbaar zijn als het vijf of tien minuten zou duren. O, kon je het maar eens meemaken, Golan.’
‘Wat? Onherstelbaar hersenletsel! Dank je feestelijk.’
‘Golan, je wilt me expres niet begrijpen. Ik bedoel, alleen dat korte ogenblik van vereniging. Je weet niet wat je mist. Het is onbeschrijflijk. Blits zegt dat het een gevoel van vreugde is. Je zou het kunnen vergelijken met het gevoel van vreugde dat je ondervindt als je bijna sterft van de dorst en dan een glas water krijgt. Ik weet niet eens hoe ik het je uit moet leggen. Je deelt in alle genoegens die een miljard mensen apart ervaren. Het is geen regelmatig genoegen, anders zou je het snel niet meer voelen. Het vibreert — tintelt — heeft een vreemd, kloppend ritme dat je niet laat gaan. Het is meer vreugde, nee, niet meer, het is een betere vreugde dan je ooit individueel zou smaken. Als ze zich afgrendelt kan ik wel huilen …’
Trevize schudde zijn hoofd. ‘Je bent verbazend welsprekend, goede vriend, maar het klinkt voor mij precies als een verslaving aan een pseudo-endorfine of een van die andere drugs die je korte tijd plezier geven maar op de lange duur in permanente ellende storten. Niks voor mij! Ik ben niet van zins om mijn individualiteit voor een kortstondig genot te ruilen.’
‘Ik heb nog steeds mijn individualiteit, Golan.’
‘Maar hoelang, Janov, zal dat duren als je daarmee door gaat? Je smeekt telkens om meer totdat die drug je hersenen beschadigt. Janov, laat Blits je dat niet aandoen … Misschien dat ik het daar eens met haar over moet hebben.’
‘Nee! Jij bent niet bepaald een wonder van tact, weet je en ik wil haar geen pijn doen. Ik verzeker je dat ze in dat opzicht beter voor mij zorgt dan jij je kunt voorstellen. Ze maakt zich meer zorgen over dat eventuele hersenletsel dan ik. Wees daar maar verzekerd van.’
‘Goed. Dan zal ik het tegen jou zeggen, Janov. Doe het niet meer. Je hebt al tweeënvijftig jaar geleefd met je eigen genoegens en vreugden en je hersenen kunnen dat makkelijk aan. Laat je niet meesleuren door een nieuwe, onbekende drug. Daar betaal je vroeg of laat je prijs voor.’
‘Ja Golan,’ zei Pelorat op gedempte toon en hij keek naar de punt van zijn schoenen. Toen zei hij: ‘Maar bekijk het nu eens zo, Golan. Stel dat je een eencellig wezen bent…’
‘Ik weet wat je wilt gaan zeggen, Janov. Vergeet het maar. Blits en ik hebben die analogie al ter sprake gebracht.’
‘Jawel, maar probeer het even. Stel, er zijn eencellige organismen met een menselijk niveau van bewustzijn. Ze kunnen denken en fantaseren. En dan worden ze geplaatst voor de mogelijkheid een multi-cellair organisme te worden. Zouden die eencellige organismen dan ook niet treuren over hun verlies aan individualiteit en zich bitter verzetten tegen een gedwongen opname in een allesomvattend organisme? En zouden ze daar dan gelijk in hebben? Nee. Kan een individuele cel zich ooit de macht van het menselijke brein indenken?’
Trevize schudde krachtdadig zijn hoofd. ‘Nee Janov, die vergelijking gaat niet op. Enkelcellige organismen kennen geen bewustzijn en kunnen niet denken, en zo ze dat kunnen, is het zo oneindig weinig dat je het praktisch verwaarlozen kunt. Dit soort voorwerpen kan geen individualiteit verliezen of combineren, want het is er nooit geweest. Een menselijk wezen daarentegen heeft wel degelijk een bewustzijn en het vermogen om te denken. Dat bewustzijn en die onafhankelijke intelligentie zijn wel degelijk aanwezig en daarom gaat die vergelijking niet op.’
Het was stil, een bijna kwellende stilte. En Pelorat die het gesprek een andere richting op probeerde te dwingen zei: ‘Waarom staar je naar dat scherm?’
‘Uit gewoonte,’ zei Trevize met een wrange glimlach. ‘De computer vertelt me dat we niet door Gaiaanse schepen worden gevolgd en dat ook geen vloot van Sayshell op ons afkomt. Toch kijk ik benauwd, juist door mijn eigen onvermogen die schepen te zien, hoewel de sensoren van de computer honderden keren scherper en beter zijn dan mijn ogen. En de computer kan bovendien hele delen van de ruimte uiterst delicaat aftasten, eigenschappen waar mijn ogen helemaal niet aan toe zijn. En dat alles wetende, moet ik toch zelf kijken.’
Pelorat zei: ‘Als we echt vrienden zijn, Golan …’
‘Ik beloof je dat ik Blits geen pijn zal doen, althans niet bewust.’
‘Maar er is nog wat. Je houdt je bestemming voor je alsof je me niet vertrouwt. Waar gaan we naar toe? Denk jij te weten waar Aarde is?’
Trevize keek hem met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Wil je dat weten? Heb ik dat geheim soms voor me gehouden? Sorry. Maar ook dat heeft met Blits te maken.’
‘Blits? Wil je niet dat zij het weet! Luister vriend, je kunt haar totaal vertrouwen.’
‘Daar gaat het niet om. Wat heeft het voor zin om haar niet te vertrouwen? Ik neem aan dat ze elk geheimpje moeiteloos uit mijn geest kan peuteren. Ik geloof dat ik een kinderachtiger reden heb. Ik heb het gevoel dat je alleen maar aandacht aan haar besteedt en dat ik niet echt meer voor je besta.’
Pelorat wist niet waar hij het zoeken moest. ‘Maar dat is niet waar, Golan.’
‘Dat weet ik, maar ik probeer mijn eigen gevoelens te analyseren. Jij bent met zorgen over onze vriendschap bij mij gekomen en nu ik daarover nadenk, denk ik dat ik dezelfde angst heb gehad. Ik heb het niet openlijk tegenover mezelf toegegeven, maar ik heb het gevoel dat Blits jou afgepakt heeft. Wie weet probeer ik wel quitte te komen door dingen voor jou verborgen te houden. Kinderachtig, vind je niet?’
‘Golan!’
‘Ik heb toch al gezegd dat het kinderachtig was. Maar toon mij maar eens iemand die nooit kinderachtig is. We zijn wèl vrienden. Dat staat vast en daar speel ik geen spelletje mee. We zijn op weg naar Comporellen.’
‘Comporellen?’ Pelorat wist even niet waar Trevize het over had.
‘Je herinnert je toch zeker nog wel mijn vriend, de verrader, Munn Li Compor. Jij en ik hebben hem op Sayshell ontmoet.’
Pelorats gezicht drukte glashelder uit dat hij het zich nu helemaal herinnerde. ‘Natuurlijk weet ik dat nog. Comporellen was de wereld van zijn voorouders.’
‘Als dat zo is. Ik geloof niet alles wat Compor heeft gezegd. Maar Comporellen is een bekende wereld en volgens Compor zijn de bewoners bekend met Aarde. Nou, dan moeten we daar eens naartoe gaan. Misschien leidt het tot niets, maar het is het enige aanknopingspunt dat we hebben.’
Pelorat schraapte zijn keel en keek onzeker. ‘Weet je dat zeker, beste kerel?’
‘Er is niets waar ik zeker of onzeker over ben. Maar het is een begin en we hebben geen keuze. Daar zullen we onze zoektocht beginnen.’
‘Jawel, maar als we dat doen op basis van wat Compor ons verteld heeft, dan moeten we misschien ook alles wat hij gezegd heeft in ons besluit betrekken. Ik weet nog hoe hij ons met de grootste nadruk heeft verteld dat Aarde niet meer als levende planeet bestaat. Dat haar oppervlak radioactief is en volstrekt levenloos. En als dat zo is, dan heeft onze reis naar Comporellen geen enkele zin.’
8
Ze lunchten gedrieën in de eethut die nu direct zo vol was dat niemand zich kon keren.
‘Uitstekend,’ zei Pelorat uiterst tevreden. ‘Komt dit eten van onze oorspronkelijke voorraad uit Terminus?’
‘Nee hoor,’ zei Trevize. ‘Die is allang op. Dit kochten we op Sayshell voor we naar Gaia vertrokken. Ongewoon, vind je niet? Het lijkt wel zeevoedsel, maar het is knapperig. En dit hier, toen ik het kocht verkeerde ik in de veronderstelling dat het kool was, maar het smaakt heel anders.’