Kendray trok een lelijk gezicht. ‘Ik wil het u niet echt moeilijk maken. Ik begrijp de situatie en geloof me, ik leef met u mee. Weet u, het is geen lolletje, dat baantje van mij, maand in maand uit op dit station. En erg wijs word ik er ook niet van.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘En ik heb ook een vrouw, dus dat punt begrijp ik best. Maar weet u, als ik u door zou laten en ze komen erachter dat de dame geen papieren heeft, dan belandt ze in de gevangenis. En u en meneer Pelorat komen dan zo zwaar in de nesten te zitten dat ze het heus wel op Terminus zullen horen. En ik raak dan zeker mijn baan kwijt.’
‘Meneer Kendray,’ zei Trevize, ‘vertrouw op mij. Eenmaal op Comporellen ben ik veilig. Ik kan met enkele personen daar mijn missie bespreken en als dat gebeurd is, is er geen vuiltje aan de lucht. Ik accepteer de volle verantwoordelijkheid voor wat er hier gebeurd is zo er problemen van komen, hetgeen ik betwijfel. En bovendien zal ik aandringen op uw bevordering en die zult u gegarandeerd krijgen. Want ik zorg er wel voor dat Terminus iedereen aanpakt die niet meewerkt. En Pelorat komt zo niet in de nesten.’
Kendray zei aarzelend: ‘Goed dan. Ik laat u door, maar ik moet u waarschuwen. Vanaf dit ogenblik ga ik zoeken naar een manier om me in te dekken voor het geval het mis mocht gaan en ik zal geen hand naar u uitsteken. Bovendien weet ik hoe dat soort dingen op Comporellen geregeld wordt en u niet. Geloof me, Comporellen is niet zo gemakkelijk voor mensen die buiten het potje pissen.’
‘Bedankt, meneer Kendray,’ zei Trevize. ‘Er komen geen moeilijkheden. Dat verzeker ik u.’
IV. Op Comporellen
13
Ze waren erdoor. Het toegangsstation was geslonken tot een snel zwakker wordende ster achter hen en over enkele uren zouden ze door de wolkenlaag dringen.
Een gravitisch schip hoefde niet middels een reeks van trage spiralen af te remmen, maar kon ook weer niet loodrecht omlaag duiken. Vrij van zwaartekracht betekende nog niet vrij van luchtweerstand. Het schip kon in een rechte lijn dalen, maar deze manoeuvre moest met de nodige voorzichtigheid gebeuren en vooral niet te snel.
‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg Pelorat die keek of hij niet wist hoe hij het had. ‘Met al die wolken kan ik niet zien waar we naartoe gaan, ouwe makker.’
‘Ik ook niet,’ zei Trevize, ‘maar we hebben een officiële holografische kaart van Comporellen. Ik heb de omtrek van de landmassa’s en een overdreven reliëf voor zowel landhoogten als oceaandiepten, alsmede politieke subdivisies. De kaart zit in de computer en die doet het werk. Hij vergelijkt wat hij waarneemt met de kaart. Het schip weet dus precies waar we zijn. We gaan in een cycloïdische baan naar de hoofdstad.’
Pelorat zei: ‘Maar als we naar de hoofdstad gaan, belanden we pardoes in een politiek wespennest. Als deze wereld anti-Foundation is, zoals die vent bij het toelatingsstation suggereerde, dan vragen we om moeilijkheden.’
‘Van de andere kant zal dit zeker het intellectuele centrum van de planeet zijn. En als we informatie willen, zullen we er toch naartoe moeten. En wat die anti-gevoelens betreft, ik betwijfel of ze daar openlijk voor uitkomen. De burgemeester mag dan niet bijster op mij gesteld zijn, maar ze kan toch niet gedogen dat een Raadsheer onheus behandeld wordt. Ze is bepaald niet op een precedent gesteld.’
Blits was uit het toilet gekomen en haar handen waren nog nat van het wassen. Ze trok zonder enige gêne haar onderkleding recht en zei: ‘Neem me niet kwalijk, maar ik hoop wel dat de excrementen zorgvuldig gerecycled worden.’
‘We hebben geen keus,’ zei Trevize. ‘Hoe lang denk je dat onze watervoorraad zou duren als we de excrementen niet opnieuw in de kringloop brachten? Waar denk je dat die overheerlijke gistcakes groeien die we gebruiken om onze diepgevroren voedselvoorraden wat extra smaak te geven? Ik hoop niet dat ik je eetlust heb verminderd, efficiënte Blits.’
‘Waarom? Waar denk je dat het water en het eten op Gaia vandaan komt, of op deze wereld, of Terminus?’
‘Op Gaia zijn de excrementen natuurlijk even levend als jij,’ zei Trevize.
‘Niet levend. Bewust. Er is verschil. Maar het niveau van bewustzijn is natuurlijk uitermate laag.’
Trevize snoof misprijzend maar gaf niet eens antwoord. Hij zei: ‘Ik ga naar de cockpit om de computer gezelschap te houden. Niet dat die mij nodig heeft.’
Pelorat zei: ‘Mogen we dan met je meegaan om jou gezelschap te houden? Ik kan er maar niet aan wennen, dat het schip zonder ons kan landen, dat het andere schepen, of stormen kan waarnemen, of wat dan ook.’
Trevize grijnsde breeduit. ‘Ik zou er maar rap aan wennen als ik jou was. Het schip is veel veiliger in handen van de computer dan bij mij. Maar kom maar gerust mee. Het kan geen kwaad om te zien wat er gebeurt.’
Ze waren nu over de zonzijde van de planeet. Daar, legde Trevize uit, kon de computer veel gemakkelijker de kaart met de werkelijkheid vergelijken.
‘Da’s nogal wiedes,’ zei Pelorat.
‘Nee hoor! De computer kan even snel oordelen aan de hand van het infrarode licht dat het oppervlak zelfs in de duisternis uitstraalt. Maar de grote golflengte van infrarood geeft de computer niet die resolutie die het zichtbare licht verstrekt. Ik bedoel dat de computer het dan niet zo scherp en gedetailleerd ziet en als het niet strikt nodig is, wil ik het hem zo gemakkelijk mogelijk maken.’
‘En wat als de hoofdstad zich aan de nachtzijde bevindt?’
‘Die kans is fifty-fifty,’ zei Trevize, ‘maar als de kaart eenmaal bij daglicht wordt gezien, kunnen we zonder een centje pijn de hoofdstad vinden, ook in het donker. En zodra we in de buurt van de hoofdstad komen, onderbreken we microgolf-stralen en krijgen we instructies hoe we het best naar de geschiktste ruimtehaven kunnen gaan. Je hoeft je nergens zorgen over te maken.’
‘Weet je dat zeker?’ vroeg Blits. ‘Je zet me daar zonder papieren neer en zonder een geboortewereld die ze kennen. En ik mag onder geen beding Gaia vermelden. Dus wat moet ik doen, als ze daar beneden naar mijn papieren vragen?’
Trevize zei: ‘Dat zal niet zo gauw gebeuren. Iedereen zal ervan uitgaan dat dat soort zaken bij het toelatingsstation geregeld is.’
‘Maar als ze er nou toch naar vragen?’
‘Als het zover komt, zien we dan wel wat we moeten doen. Maar laten we nou geen moeilijkheden creëren.’
‘Tegen de tijd dat we met dat probleem geconfronteerd worden, is het misschien te laat voor een oplossing.’
‘Ik vertrouw op mijn vindingrijkheid.’
‘Over vindingrijkheid gesproken, hoe heb je me door dat toelatingsstation gekregen?’
Trevize keek Blits aan en zijn lippen krulden zich langzaam tot een glimlach waardoor hij opeens een ondeugend schoffie leek. ‘Gewoon. Met mijn hersens.’
Pelorat zei: ‘Maar wat heb je dan gedaan, beste kerel?’
Trevize zei: ‘Het was een kwestie om iets te vinden wat hem aansprak. Ik had dreigementen en subtiele omkoperijtjes gesuggereerd. Ik had op zijn logica gewerkt en op zijn loyaliteit jegens de Foundation. Niets hielp, dus was ik op een laatste redmiddel aangewezen. Ik heb hem verteld, Pelorat, dat jij je vrouw bedroog.’