Выбрать главу

Kendrays lippen trilden. Hij zei: ‘Dat was een gravitisch schip dat zonet voorbijkwam, Gatis.’

‘Dat rare ding met radioactiviteit nul?’

‘Daarom is het niet radioactief. Geen brandstof. Gravitisch.’

Gatis schudde zijn hoofd. ‘Waar we voor uit moesten kijken, bedoel je?’

‘Inderdaad.’

‘En dat heb je ook gedaan. Jij zult eens geen mazzel hebben.’

‘Ik had niet zo’n mazzel. Er was een vrouw aan boord, zonder identificatie-papieren. En ik heb haar niet aangegeven.’

Wat! Nee, zeg mij maar niks. Ik wil er niks van weten. Geen woord meer. Je mag dan mijn vriend zijn, maar ik ben niet van plan om medeplichtige achteraf te worden.’

‘Daar maak ik me geen zorgen over. Niet erg tenminste. Ik moest dat schip omlaag sturen. Ze willen graviteit, het kan ze niet schelen hoe. Dat weet je.’

‘Maar je had toch die vrouw kunnen aangeven?’

‘Dat stond me niet aan. Ze is niet getrouwd. Ze is gewoon meegenomen … om te gebruiken.’

‘Hoeveel mannen zijn aan boord?’

‘Twee.’

‘Het kan ze op Terminus ook niet schelen wat ze doen.’

‘Dat klopt.’

‘Walgelijk! En dat kan allemaal ongestraft.’

‘Een van hen was getrouwd en hij wilde niet dat zijn vrouw erachter kwam. Als ik haar had aangegeven, was zijn vrouw erachter gekomen.’

‘Maar die zit toch op Terminus?’

‘Natuurlijk, maar ze komt er toch wel achter.’

‘Net goed. Die kerel krijgt dan zijn verdiende loon.’

‘Kan best zijn, maar dat wil ik niet op mijn geweten hebben.’

‘Je krijgt op je donder omdat je het niet gerapporteerd hebt. Iemand ellende willen besparen is geen excuus.’

‘Zou jij haar dan aangegeven hebben?’

‘Als ik had gemoeten, ik denk van wel.’

‘Nee, dat had je niet gedaan. De regering wil dat schip. Als ik erop gestaan had om mijn rapport te maken, dan zouden die twee van gedachten veranderd zijn, dan waren ze nu al op weg naar een andere planeet. En dat zou de regering nooit gewild hebben.’

‘Maar zullen ze je wel geloven?’

‘Ik denk van wel. Het was een heel mooie vrouw. Stel je eens voor, zo’n vrouw gaat vrijwillig met twee kerels mee, getrouwde kerels die hun kans aangrijpen. Het is erg verleidelijk, weet je.’

‘Ik geloof niet dat jij graag zou hebben dat moeder de vrouw zou horen dat jij dat gezegd hebt. Dat je het zelfs maar gedacht hebt.’

Kendray zei uitdagend: ‘Wie zou het haar dan vertellen?

Jij?’

‘Kom nou. Je weet wel beter.’ Gatis’ verontwaardiging duurde maar kort en hij zei: ‘Maar die twee kerels zullen er toch niet veel aan hebben, weet je, dat jij ze doorgelaten hebt.’

‘Dat weet ik.’

‘De mensen beneden komen er snel genoeg achter. En al krijg jij er geen moeilijkheden mee, zij in elk geval wel.’

‘Dat weet ik,’ zei Kendray. ‘En ik heb met hen te doen. De moeilijkheden die die vrouw zal veroorzaken zijn niets vergeleken bij wat dat schip zal aanrichten. De kapitein maakte enkele opmerkingen …’

Kendray zweeg even en Gatis vroeg begerig: ‘Wat zei hij?’

‘Doet er niet toe,’ zei Kendray. ‘Maar als het uitkomt, ben ik de sigaar.’

‘Ik zal het niet doorvertellen.’

‘Ik ook niet. Maar ik heb toch met die twee mannen uit Terminus te doen.’

15

Voor iedereen die in de ruimte is geweest en die de onveranderlijkheid daar heeft meegemaakt, komt de werkelijke opwinding pas als het tijd wordt op een nieuwe planeet te landen. De grond snelt onder je weg. Je vangt flarden op van land en water, van geometrische vlakken en lijnen die akkers en wegen zijn. Dan word je je bewust van het groen van groeiende dingen, het grijs van beton, het bruin van kale grond, het wit van sneeuw. Maar bovenal is daar de sensatie van bevolkte gebieden; steden die op elke planeet hun eigen karakteristieke geometrie en architecturale varianten hebben.

In een gewoon schip komt daar de opwinding bij van het aanraken van de grond en het razen over een landingsbaan. Voor de Verre Ster was het anders. Die zweefde door de lucht, werd opgehouden door een zorgvuldig balanceren van luchtweerstand en zwaartekracht. En tenslotte kwam hij boven de ruimtehaven tot stilstand. Er stond een stevige bries en dit riep een complicatie op. De Verre Ster was, als hij ingehouden reageerde op de zwaartekracht, niet alleen abnormaal laag in gewicht maar evenzeer in massa. En als zijn massa te dicht bij nul kwam, kon de wind hem wegblazen. Derhalve moest de gravitische respons verhoogd worden en de boeg-jets werden af en toe uiterst omzichtig in werking gesteld als verweer tegen niet alleen de aantrekkingskracht van de planeet, maar tevens tegen de stoten van de wind en dit laatste was natuurlijk een kracht die van moment tot moment anders was. Zonder een behoorlijke computer was het karwei niet te klaren.

Langzaam zakte het schip met kleine, onvermijdelijke schommelingen totdat het eindelijk tot rust kwam op een gemarkeerd gebied.

De hemel was bleekblauw, vermengd met een ononderbroken wit toen de Verre Ster tot stilstand kwam. Zelfs op grondniveau bleef de wind tekeergaan en hoewel dit nu geen gevaar meer voor de navigatie opleverde, werd het zo gemeen koud dat Trevize begon te rillen. Hij begreep terstond dat hun kledingvoorraad totaal ontoereikend was voor het klimaat van Comporellen.

Pelorat daarentegen keek waarderend om zich heen en haalde diep en met kennelijk genoegen adem door zijn neus. Hij vond de kou verrukkelijk, althans de eerste minuten. Hij deed zelfs bewust zijn jas open om de wind tegen zijn borst te voelen. Maar al snel daarna, dat wist hij, zou hij het welletjes vinden en weer gauw zijn jas dichtknopen en zijn sjaal omdoen, maar nu wilde hij toch even echt de atmosfeer voelen. Aan boord was zoiets ondenkbaar.

Blits sloeg haar jas strak om zich heen en trok met handschoenen aan haar hoed tot over haar oren. Haar gezicht was vertrokken van ellende en ze kon elk ogenblik in tranen uitbarsten.

Ze mompelde: ‘Deze wereld deugt niet. Hij haat ons, hij wantrouwt ons.’

‘Helemaal niet, schatje,’ zei Pelorat ernstig. ‘Ik weet zeker dat zijn bewoners van hun wereld houden en die eh… houdt van hen als je het zo wilt stellen. Trouwens, we zijn zo binnen en daar zal het warm zijn.’

En terloops alsof het nu pas bij hem opgekomen was, sloeg hij aan een kant zijn jas open en sloeg die om haar heen. Ze kroop tegen zijn overhemd aan.

Trevize deed zijn best de temperatuur te negeren. Hij kreeg een gemagnetiseerde kaart van de havenautoriteiten, controleerde die met zijn zakcomputer om zich ervan te vergewissen dat alle details voorhanden waren: zijn ‘parkeernummer’, de naam en het motornummer van zijn schip, enzovoort. Hij controleerde nog een keer of zijn schip stevig verankerd was en nam maximale voorzorgsmaatregelen (volstrekt overbodig omdat de Verre Ster onkwetsbaar zou zijn gezien de vermoedelijke stand van technologie op Comporellen, en als hij dat niet zou zijn, was reparatie volstrekt onbetaalbaar).

Trevize vond het taxistation waar dat behoorde te zijn. (Veel faciliteiten op ruimtehavens waren gestandaardiseerd in positie, uiterlijk en gebruik. Dat moest ook wel, gezien de multi-planetaire aard van zijn clientèle.)

Hij riep een taxi op en drukte als bestemming alleen maar ‘centrum’ in.

Op diamagnetische ski’s gleed een taxi op hen af. De wind duwde hem een beetje opzij en het vehikel trilde door de bepaald niet geruisloze motor. Hij was donkergrijs en had de taxitekens op zijn achterdeuren. De chauffeur droeg een donkere jas en witte bontmuts.

Pelorat werd hierdoor getroffen. Hij zei: ‘Het planetaire decor schijnt zwart en wit te zijn.’

Trevize zei: ‘Misschien is het wat levendiger in het stadscentrum.’