Выбрать главу

De chauffeur sprak in een kleine microfoon, vermoedelijk om zijn raam niet open te hoeven draaien. ‘Naar de stad, mensen?’

Zijn Galactische dialect had een zangerige klank die best aangenaam was en hij was goed te verstaan: altijd een opluchting op een nieuwe wereld.

Trevize zei: ‘Inderdaad’ en de achterdeur schoof open.

Blits stapte in, gevolgd door Pelorat en tenslotte door Trevize. De deur ging dicht en warme lucht kolkte omhoog.

Blits wreef in haar handen en slaakte een diepe zucht van opluchting.

De taxi trok langzaam op en de chauffeur zei: ‘Dat schip van jullie is gravitisch, hè?’

Trevize antwoordde droog: ‘Gezien de manier waarop hij landde, zou je iets anders verwacht hebben?’

De chauffeur zei: ‘Hij komt van Terminus?’

Trevize zei: ‘Ken jij soms nog een wereld die er een kan bouwen?’

De chauffeur leek dit antwoord te verwerken terwijl de taxi snelheid vermeerderde. Toen zei hij: ‘Beantwoordt u altijd een vraag met een vraag?’

Trevize kon de verleiding niet weerstaan. ‘Waarom niet?’

‘In dat geval, wat zou u zeggen als ik u vroeg of uw naam Golan Trevize was.’

‘Dan zou ik antwoorden: waarom vraag je dat?’

De taxi kwam bij de rand van de ruimtehaven tot stilstand en de chauffeur zei: ‘Nieuwsgierigheid! Ik vraag het nog een keer. Bent u Golan Trevize?’

Trevizes stem werd bits. ‘Wat heb jij daar mee te maken?’

‘Luister vriend,’ zei de chauffeur. ‘We rijden geen meter verder tot ik het antwoord weet. En als je niet binnen twee seconden duidelijk ja of nee zegt, zet ik de kachel in de passagiersruimte uit en blijven we rustig wachten. Bent u Golan Trevize, Raadsheer van Terminus? Als uw antwoord ontkennend is, zult u mij uw identiteitsbewijs moeten tonen.’

Trevize zei: ‘Ja, ik ben inderdaad Golan Trevize, Raadsheer van de Foundation en ik verwacht met alle egards die mij krachtens mijn rang toekomen, behandeld te worden. En als je dat niet kunt opbrengen, vriend, dan zul je nog eens wat beleven. Wat nu?’

‘Nu kunnen we opgewekt verder rijden.’ De taxi zette zich weer in beweging. ‘Ik kies mijn passagiers zorgvuldig uit en ik had alleen maar twee mannen verwacht. De vrouw kwam als een verrassing en ik dacht dat ik me vergist kon hebben. Maar als u bent wie u zegt te zijn, dan moet u zelf maar een verklaring geven voor die vrouw als u uw bestemming bereikt hebt.’

‘Jij kent mijn bestemming niet.’

‘Toevallig wel. U gaat naar het Ministerie van Transport.’

‘Dat is niet waar ik naartoe wil gaan.’

‘Dat doet er geen zier toe, Raadsheer. Als ik taxichauffeur zou zijn, zou ik u overal brengen waar u wilde. Maar aangezien ik dat niet ben, bepaal ik waar wij naartoe gaan.’

‘Neemt u me niet kwalijk,’ zei Pelorat die naar voren leunde. ‘Maar u lijkt echt op een taxichauffeur. U rijdt een taxi.’

‘Iedereen kan een taxi rijden. Maar niet iedereen heeft er een licentie voor. En niet iedere auto die er als een taxi uitziet, is een taxi.’

Trevize zei: ‘Laten we ophouden met dat spelletje. Wie bent u en wat bent u van plan? En vergeet niet dat u hiervoor rekenschap tegenover de Foundation moet afleggen.’

‘Ik niet,’ zei de chauffeur. ‘Maar misschien mijn superieuren. Ik ben lid van de veiligheidspolitie van Comporellen. Ik heb opdracht u met het respect te bejegenen dat u gezien uw rang toekomt, maar u zult wel met me mee moeten gaan. En let een beetje op uw daden, want dit voertuig is bewapend en ik heb opdracht me tegen een aanval te beschermen.’

16

Het vehikel dat nu op volle snelheid was gekomen, bewoog zich volmaakt geruisloos en soepel en Trevize zat alsof hij bevroren was. Zonder te kijken wist hij dat Pelorat af en toe een onzekere blik in zijn richting wierp met een gezicht van: ‘Wat doen we nu? Toe, zeg het me.’

Blits daarentegen, zag hij, was rustig en schijnbaar onbezorgd. Maar zij was natuurlijk een planeet op zich. Heel Gaia, hoewel Galactisch ver, zat binnen die huid opgeslagen. Zij had middelen waar ze in geval van nood een beroep op kon doen.

Maar wat was er nu in feite gebeurd?

De beambte bij het toelatingsstation had kennelijk routine-gewijs zijn rapport verstuurd — met verzwijging van de aanwezigheid van Blits — en hij had de aandacht van de veiligheidspolitie getrokken en, God betere het, dat van het Ministerie van Transport. Maar waarom?

Het was vredestijd en hij had geen weet van spanningen tussen Comporellen en de Foundation. Hijzelf was een hooggeplaatste figuur…

Wacht even. Hij had die beambte bij het inklaren, die Kendray, verteld dat hij gewichtige zaken met de regering had te bespreken. Om door te mogen gaan had hij dit er nogal dik opgelegd. Kendray had dit misschien ook vermeld en dat zou natuurlijk allerlei soorten van reacties oproepen.

Daar had hij niet op gerekend en dat was goed fout.

Hoe zat het dan met die zogenaamde gave van hem altijd gelijk te hebben? Begon hij inderdaad net als Gaia te geloven dat hij een orakel was? Werd hij nu een moeras ingevoerd op grond van een te groot vertrouwen gebaseerd op bijgeloof?

Hoe had hij zo stom kunnen zijn! Had hij zich dan nooit in zijn hele leven vergist? Wist hij wat het weer morgen zou zijn? Had hij grote geldbedragen bij gokspelen gewonnen? De antwoorden luidden nee, nee en nog eens nee.

Had hij dan alleen maar gelijk in grote, wazige projecten? Maar hoe kon hij dat nu weten?

Laat maar zitten. Het feit alleen al dat hij belangrijke staatszaken had te bespreken — nee, hij had het over veiligheidskwesties gehad — zou zeker de aandacht getrokken hebben … en hij was onaangekondigd en in het diepste geheim gearriveerd… dat zou ze natuurlijk heel wantrouwend maken. Ze zouden hem natuurlijk hoffelijk en ceremonieel behandelen. Ze zouden hem toch zeker niet ontvoeren en bedreigen.

Maar dat hadden ze toevallig wel gedaan. Waarom?

Wat gaf hun het idee sterk en machtig genoeg te zijn om een Raadsheer van Terminus dusdanig te behandelen?

Zou dit Aarde kunnen zijn? Was hier weer diezelfde kracht aan het werk die de oerwereld zo effectief had verborgen? Zelfs de geesteskracht van de Tweede Foundation was weerloos gebleken. En werd hij al in de eerste fase van zijn speurtocht geblokkeerd? Was Aarde alwetend? Almachtig?

Trevize schudde zijn hoofd. Als hij zo doorging, werd hij paranoïde. Aarde had toch niet de schuld aan alles! Kon elk grillig gedrag, elke bocht in de weg, elke toevalligheid het resultaat van geheime machinaties van Aarde zijn? Als hij van die gedachte uitging, was hij bij voorbaat verslagen.

Het vehikel verminderde snelheid en Trevize keerde met een schok tot de werkelijkheid terug.

Plotseling was het bij hem opgekomen dat hij letterlijk nog niets had gezien van de stad waar hij nu doorreed. Hij keek verwilderd om zich heen. De bebouwing was laag, maar dit was een koude planeet. Het meeste was vermoedelijk ondergronds.

Hij zag geen spoor van kleur en dit druiste tegen de menselijke aard in.

Af en toe zag hij iemand lopen, goed ingepakt. Maar ook de mensen zouden wel net als hun huizen en bedrijven onder de grond zijn.

De taxi was voor een laag, breed gebouw tot stilstand gekomen. Het gebouw was in een enorme kuil gesitueerd en hij kon niet eens de bodem zien. Enige tijd ging voorbij en de chauffeur bleef roerloos. Zijn grote, witte muts raakte bijna het dak van het voertuig.

Trevize vroeg zich even af hoe de chauffeur kon in- en uitstappen zonder zijn muts te verliezen. Toen zei hij, met de beheerste woede die men van een hooghartige geschoffeerde autoriteit kon verwachten: ‘Wel chauffeur? Wat nu?’

De Comporelliaanse versie van het glinsterende krachtenveld dat de chauffeur van zijn passagiers scheidde was bepaald niet primitief. Geluidsgolven konden erdoor dringen, maar Trevize wist zeker dat dat niet het geval was met materiële voorwerpen met een bepaalde energiegraad.