De chauffeur zei: iemand komt zo bij u. Blijf maar rustig zitten.’
Bij deze woorden doemden drie hoofden gelijktijdig op uit de kuil waarin het gebouw stond. Toen volgde de rest van de lichamen. De nieuwkomers stonden kennelijk in het equivalent van een lift, maar Trevize kon vanuit zijn plaats geen details van het instrument ontwaren.
Toen het drietal naderde, schoof de passagiersdeur open en een golf koude lucht stroomde naar binnen.
Trevize stapte uit met hoog opgeslagen kraag, gevolgd door de andere twee. Blits had er duidelijk weinig zin in.
De drie Comporellianen waren vormloos in hun dikke, opbollende kleding die vermoedelijk elektrisch werd verwarmd. Trevize voelde verachting opkomen. Op Terminus had je die dingen niet nodig en die ene keer dat hij een hittejas had gedragen — het was tijdens een winter op Anacreon — had hij gemerkt dat het ding de neiging had om geleidelijk aan te warm te worden. Tegen de tijd dat hij zich dat realiseerde, zweette hij al als een otter.
Toen de Comporellianen vlakbij waren, zag Trevize tot zijn verontwaardiging dat ze gewapend waren. Ze deden geen enkele moeite dit te verbergen. Integendeel. Ieder had een handwapen in een holster aan een riem.
Een van de Comporellianen ging vlak voor Trevize staan. Met ruwe stem zei hij: ‘Neem me niet kwalijk, Raadsheer,’ en toen rukte hij Trevizes jas open. Snel fouilleerden zijn handen Trevizes zijden, rug, borst en dijen. De jas werd geschud en betast. Trevize was zo overdonderd dat hij pas begreep gefouilleerd te zijn toen het voorbij was, zo snel en efficiënt was het gebeurd.
Pelorat moest, met zijn kin omlaag en een grimmig vertrokken mond dezelfde onwaardigheid ondergaan door de tweede Comporelliaan.
Toen liep de derde op Blits af die niet wachtte tot ze aangeraakt werd. Ze wist wat ze te verwachten had, want ze trok vliegensvlug haar jas uit en stond daar een ogenblik in haar luchtige, weinig verhullende kleding blootgesteld aan de gure wind.
Ze zei met een stem even koud als het weer: ‘U kunt zien dat ik niet gewapend ben.’
En dat kon iedereen inderdaad zien. De Comporelliaan schudde de jas alsof hij aan het gewicht kon voelen of er een wapen in verborgen was en deed toen een stap naar achteren.
Blits trok haar jas weer aan en Trevize voelde een ogenblik bewondering voor haar. Hij wist hoe erg ze deze koude vond maar ze had niet één rilling laten ontsnappen. (Toen vroeg hij zich af of ze in een noodgeval misschien warmte kon ontlenen aan de rest van Gaia.)
Een van de drie Comporellianen maakte een gebaar en de drie Buitenwerelders volgden hem. De twee overige Comporellianen gingen achter hen lopen. De paar voetgangers bleven niet eens staan om te kijken. Of ze waren aan het schouwspel gewend of, en dat was waarschijnlijk, ze wilden zo snel mogelijk naar binnen.
Trevize zag nu dat de Comporellianen met een roltrap omhoog waren gekomen. Nu gingen ze met zijn zessen omlaag. Ze passeerden een sluis die bijna zo gecompliceerd was als die van een ruimteschip; eerder bedoeld om hitte binnen te houden dan lucht.
En toen bevonden ze zich in een kolossaal gebouw.
V. Gevecht om het schip
17
Trevizes eerste indruk was dat hij op de set van een supertoneelstuk stond en wel van een historische romance, die zich afspeelde ten tijde van het Imperium. Er was een decor dat de grote stads-planeet Trantor in zijn hoogtijdagen voorstelde. En volgens hem werd deze ene set vermoedelijk met slechts geringe wijzigingen door alle producers gebruikt.
Hij zag grote open plekken, nijvere voetgangers en kleine voertuigjes in voor hen bestemde rijstroken.
Trevize keek omhoog bijna in de verwachting nu ook luchttaxi’s naar duistere hoogten te zien klimmen, maar dit beeld was weggelaten. En toen zijn aanvankelijke verbazing was weggeëbd, zag hij dat dit gebouw veel kleiner was dan men op Trantor verwachten kon. Het was maar een gebouw en geen onderdeel van een complex dat zich duizenden mijlen in alle richtingen uitstrekte.
En ook de kleuren waren anders. Op de hyperdrama’s werd Trantor onveranderlijk uitgebeeld in onmogelijk bonte kleuren en de kledij was bepaald onpraktisch en feitelijk niet te gebruiken. Maar al die kleuren en frutsels hadden slechts een symbolisch doeclass="underline" ze beeldden de decadentie van het Imperium uit (een uitgangspunt dat dezer dagen bijna verplicht was) en Trantor was de belichaming van die verrotting.
Maar Comporellen was dan wel het tegenovergestelde, want het kleurenschema dat Pelorat al op de ruimtehaven had geconstateerd werd hier consequent doorgetrokken.
De muren waren uitgevoerd in grijze tinten, de plafonds in wit, de kleding van de bevolking in zwart, grijs en wit. Her en der zag Trevize een totaal zwart kostuum en soms een in grijs, maar nergens zag hij iemand van top tot teen in het wit. De patronen waren altijd geschakeerd alsof deze mensen, beroofd van kleur, toch onweerstaanbaar hun individualiteit wilden uiten.
Gezichten stonden uitdrukkingsloos, om niet te zeggen grimmig. Vrouwen droegen het haar kort; mannen langer, maar opgebonden. Niemand keek een ander aan als hij of zij passeerde. Iedereen leek van een doel vervuld, alsof deze wereld geen nonsens accepteerde. Mannen en vrouwen waren gelijkelijk gekleed. Alleen de haarlengte en lichtelijk uitpuilende borsten markeerden het verschil.
Het drietal werd in een lift gezet die vijf verdiepingen zakte. Toen ze er weer uitstapten, werden ze naar een deur gedreven waarop in kleine, onopvallende witte letters op grijs te lezen stond: Mitza Lizalor, MinTrans.
De Comporelliaan die voorop liep raakte de letters aan die na een seconde opgloeiden. De deur ging open en ze stapten naar binnen.
Het was een grote kamer, nogal kaal. De hierdoor gesuggereerde ruimte moest kennelijk de macht van de gebruiker aanduiden.
Twee wachten stonden bij de achterste muur met lege gezichten en koude ogen gericht op de binnenkomers. Een groot bureau vulde het midden van de kamer, het stond misschien net iets uit het midden. Achter dat bureau zat vermoedelijk Mitza Lizalor, groot van lijf, glad van gelaat, donker van ogen. Twee krachtige handen met lange vingers met vierkante vingertoppen rustten op het bureau.
De MinTrans (Minister van Transport, vermoedde Trevize) had brede, verblindend witte revers die afstaken tegen haar grijze kleding. De dubbele staaf wit reikte diagonaal tot aan het midden van haar boezem. Haar kleding was dusdanig gesneden dat de welving van haar borsten teniet werd gedaan, maar de witte X richtte daar tegelijk de aandacht op.
De minister was zonder twijfel een vrouw. Al werden haar borsten verdonkeremaand, was haar haar kortgeknipt en had ze geen spoor van make-up op, het was toch duidelijk aan haar gelaatstrekken te zien.
En ook haar stem was onloochenbaar vrouwelijk: een diepe alt.
Ze zei: ‘Goedemiddag. Het gebeurt niet vaak dat we door een bezoek van mannen uit Terminus vereerd worden, om maar te zwijgen van een vrouw die niet aangemeld is.’ Haar ogen bekeken hen een voor een en bleven toen op Trevize rusten die stijf en met gefronst voorhoofd voor haar stond. ‘En een van de twee heren is voorts nog lid van de Raad.’
‘Raadsheer van de Foundation,’ zei Trevize die zijn best deed om veel kille toorn in zijn stem te leggen. ‘Raadsheer Golan Trevize op een missie voor de Foundation.’
‘Op een missie?’ De wenkbrauwen van de minister gingen omhoog.
‘Op een missie,’ herhaalde Trevize. ‘Waarom worden wij dan als misdadigers behandeld? Waarom worden wij aanvankelijk meegevoerd door bewapende wachten? De Raad van de Foundation, dat kan ik u verzekeren, zal hier weinig mee ingenomen zijn.’
‘En moeten we hier bovendien nog onbepaalde tijd blijven staan?’ vroeg Blits en haar stem klonk vergeleken met die van de oudere vrouw een tikkeltje schril.