Выбрать главу

‘Ik wil het commando over uw schip, Raadsheer. Ik wil het teruggeven aan de Foundation.’

‘Wat?’

‘En alweer hebt u mijn titel weggelaten, Raadsheer. Zeer slordig van u en uw zaak wordt er zo niet beter op. Het schip is niet uw persoonlijk bezit, neem ik aan. Is het door u ontworpen, gebouwd, hebt u ervoor betaald?’

‘Natuurlijk niet, Minister. De regering van de Foundation heeft het mij ter beschikking gesteld.’

‘Dan mogen we er ook van uitgaan dat de regering van de Foundation het recht bezit het schip terug te vorderen. Het is een waardevol schip, neem ik aan.’

Trevize gaf geen antwoord.

De minister zei: ‘Het is een gravitisch schip, Raadsheer. Daar kunnen er niet veel van bestaan en zelfs de Foundation kan er maar heel weinig hebben. Ze heeft er misschien spijt van dat ze u een van die heel weinige schepen heeft uitgeleend. Misschien kunt u ze overreden om u een ander, minder waardevol schip te geven dat evenwel ruimschoots voldoende is voor uw missie. Maar wij moeten het schip hebben waarmee u bent aangekomen.’

‘Nee Minister, ik kan mijn schip niet overdragen. Ik kan niet aannemen dat de Foundation u daarom verzocht heeft.’

De minister glimlachte. ‘Niet mij persoonlijk, Raadsheer. Ook niet aan Comporellen alleen. We hebben redenen om aan te nemen dat het verzoek naar elk van de vele werelden en districten onder jurisdictie van de Foundation is uitgegaan. Hieruit constateer ik dat de Foundation uw reisschema niet kent en u met enig misnoegen aan het zoeken is. Van waaruit ik tevens concludeer dat u geen missie op Comporellen hebt namens de Foundation, aangezien ze dan zou weten waar u was en dan had ze ons wel benaderd. Om kort te gaan, Raadsheer, u hebt tegen me gelogen.’

Trevize zei en de woorden kwamen er niet gemakkelijk uit: ‘Ik zou graag een kopie van dat verzoek van de Foundation willen zien, Minister. Ik neem aan dat ik hiertoe gerechtigd ben.’

‘Zeker wel, als we ermee naar de rechter stappen. Wij nemen onze legale voorschriften uiterst serieus, Raadsheer en uw rechten zullen ten volle beschermd worden, dat verzeker ik u. Maar het zou beter en gemakkelijker zijn als wij tot een akkoord zouden kunnen komen zonder publiciteit en uitstel. Daaraan geven wij de voorkeur, evenals de Foundation, dat weet ik zeker, want die zal zeker niet aan de Galaxis willen verkondigen dat er een Wetgever aan de haal is. Dan zou de Foundation voor schut staan en dat is naar uw en mijn mening nog erger dan onmogelijk.’

Trevize zweeg weer.

De minister wachtte even en zei toen, even onverstoorbaar als voorheen: ‘Hoe dan ook, Raadsheer, of het nu met een informeel akkoord moet, dan wel via de rechter, maar wij willen dat schip per se hebben. En de straf op het feit dat u een wereldloze passagier hebt binnengesmokkeld is van uw beslissing afhankelijk. Als u de formele wetsgang zoekt, dan zal zij in uw nadeel meetellen en dan zult u allen ten volle de straf moeten dragen en die zal niet licht zijn, dat garandeer ik u. Maar als we het op een akkoord willen gooien, dan kunnen we uw passagier per lijnvlucht brengen naar waar ze wil en u kunt desgewenst met haar meegaan. En als de Foundation daartoe bereid is, kunnen we u een van onze schepen geven waarmee u uitstekend kunt reizen, aangenomen natuurlijk dat de Foundation een passende vervanging stuurt. Of als u om de een of andere reden mocht besluiten om niet meer naar een door de Foundation gecontroleerd gebied te gaan, dan zijn wij bereid u asiel te verlenen en op den duur misschien wel het burgerschap van Comporellen. U ziet, er zijn talloze mogelijkheden als u bereid bent om mee te werken, maar als u op uw wettige rechten staat, dam krijgt u niets.’

Trevize zei: ‘U bent te happig, Minister. U belooft wat u niet waar kunt maken. U kunt mij geen asiel bieden als de Foundation om mijn uitlevering vraagt.’

De minister zei: ‘Raadsheer, ik beloof nooit wat ik niet kan waarmaken. De Foundation heeft alleen om het schip verzocht. Ze hebben geen verzoek gedaan met betrekking tot u als persoon en dat geldt voor iedereen aan boord. Het gaat hen uitsluitend om het schip.’

Trevize wierp een snelle blik op Blits en zei: ‘Heb ik uw verlof, Minister, om enkele ogenblikken met dr. Pelorat en juffrouw Blits te overleggen?’

‘Zeker, Raadsheer. U hebt een kwartier.’

‘Zonder iemand erbij, Minister.’

‘U zult naar een kamer gebracht worden en na een kwartier wordt u weer opgehaald, Raadsheer. U zult niet gestoord worden en er zijn geen pogingen om uw gesprek af te luisteren. Daar geef ik u mijn woord op en ik hou mijn woord. Maar u wordt wel goed bewaakt en het is dwaasheid om te proberen te ontsnappen.’

‘Dat begrijpen we, Minister.’

‘En als u weer terug bent, verwachten we uw vrijwillige medewerking om het schip over te dragen. Zo niet, dan neemt de wet zijn loop en bent u veel slechter af, Raadsheer, begrepen?’

‘Dat is begrepen, Minister,’ zei Trevize die zijn woede beteugelde, want als hij zich zou laten gaan, was alles verkeken.

18

Het was een kleine kamer, maar hij was uitstekend verlicht. Er stond een bank in en twee stoelen en je kon een ventilator horen draaien. Bij elkaar genomen was de kamer heel wat gerieflijker dan het grote, steriele kantoor van de minister.

Een bewaker was hen voorgegaan, een lange, ernstige man wiens hand boven de kolf van zijn handwapen bleef zweven. Hij bleef buiten staan toen zij naar binnen gingen en zei op barse toon: ‘U hebt vijftien minuten.’

Zodra hij dat gezegd had, gleed de deur met een dreun op slot.

Trevize zei: ‘Ik hoop maar dat we niet afgeluisterd worden.’

Pelorat zei: ‘Ze heeft ons haar woord gegeven, Golan.’

‘Jij oordeelt anderen naar jezelf, Janov. Haar zogeheten “woord” is voor mij niet voldoende. Als het moet, zal ze het zonder aarzelen breken.’

‘Het doet er niet toe,’ zei Blits. ‘Ik kan deze kamer afschermen.’

‘Heb jij dan een afschermmechanisme?’ vroeg Pelorat.

Blits glimlachte en plotseling fonkelden haar witte tanden. ‘De geest van Gaia is een afschermmechanisme, Pel. Het is een enorme geest.’

‘Maar we zitten hier juist vanwege de beperkingen van die enorme geest,’ merkte Trevize op.

‘Wat bedoel je daarmee?’ vroeg Blits.

‘Toen de drievoudige confrontatie voorbij was, heb je mij uit de geheugens van de Burgemeester en die man van de Tweede Foundation, Gendibal, gewist. Geen van beiden kon meer aan mij denken, hooguit vagelijk en met onverschilligheid. Ik moest met rust gelaten worden.’

‘Dat moesten we wel,’ zei Blits, ‘jij bent onze belangrijkste inzet.’

‘Jazeker. Golan Trevize, die altijd gelijk heeft. Maar mijn schip heb je niet uit hun geheugens gewist. Burgemeester Branno heeft niet om mij gevraagd. Ze was niet meer in mij geïnteresseerd, maar wel degelijk in het schip. Dat schip was ze niet vergeten.’

Blits fronste haar voorhoofd.

Trevize zei: ‘Denk er eens over na. Gaia ging er zomaar van uit dat mijn schip en ik een eenheid vormden. En als Branno niet aan mij zou denken, zou ze ook niet aan het schip denken. Het probleem is dat Gaia geen benul van individualiteit heeft. Het zag mij en het schip als een enkel organisme en dat was goed verkeerd.’

Blits zei zacht: ‘Daar kun je gelijk in hebben.’

‘Dus,’ vervolgde Trevize, ‘moeten jullie het zaakje maar klaren. Ik moet mijn gravitisch schip en mijn computer hebben. En met minder neem ik geen genoegen. En daarom, Blits, moet je er maar voor zorgen dat ik mijn schip houd. Jij kunt toch geesten controleren?’

‘Dat kan ik, Trevize, maar wij nemen niet zo gauw onze toevlucht tot zo’n controle. We hebben het toen tijdens die drievoudige confrontatie gedaan, maar weet jij hoe lang tevoren die confrontatie is voorbereid? Wat we allemaal berekend hebben, wat we tegen elkaar afgewogen hebben? Dat heeft letterlijk — jaren gekost. Ik kan niet zomaar naar een vrouw toe stappen en haar geest zo aanpassen dat het iemand anders beter uitkomt.’