Выбрать главу

‘Ja,’ zei Trevize, ‘daar ben ik het mee eens.’

Hij stapte het schip in en draaide zich om voor een laatste, korte blik op Gaia. De kortstondige regen had iets fris in de atmosfeer aangebracht. Hij zag een groene, weelderige, rustige, vreedzame wereld, een serene tuin midden in een kolkend en uitgeput heelal.

En Trevize hoopte vurig dat hij Gaia nooit meer zou zien.

6

Toen de luchtsluis achter hen sloot, had Trevize het gevoel dat hij misschien niet een nachtmerrie had buitengesloten, maar in elk geval wel iets dat dermate abnormaal was dat hij niet vrij had kunnen ademen.

Hij was er zich volledig van bewust dat dat abnormale nog steeds in de persoon van Blits aanwezig was. Zolang zij hier was, was Gaia er ook — en toch was hij er tevens van overtuigd dat haar aanwezigheid essentieel was. Dat was weer dat orakel in hem. Hij hoopte vurig dat hij nooit te veel geloof aan dat orakel zou gaan hechten.

Hij keek zijn schip rond en vond het prachtig. Het was pas van hem sinds Burgemeester Harla Branno van de Foundation hem gedwongen had ermee naar de sterren te gaan; een levende bliksemafleider, ontworpen om het vuur te trekken van degenen die zij als de vijanden van de Foundation zag. Die taak was vervuld, maar het schip was nog steeds van hem en hij was niet van plan het terug te geven.

Het was pas enkele maanden in zijn bezit, maar het was voor hem een thuis en hij kon zich slechts vaag voor de geest halen dat hij eens op Terminus gewoond had.

Terminus! De buiten het centrum gelegen naaf van de Foundation, ontworpen volgens Seldons plan om een tweede, en groter Imperium te vormen in de loop van vijf eeuwen, behalve dan dat hij, Trevize, daar een spaak tussen gestoken had. Zijn eigen beslissing had de Foundation tot niets gereduceerd. Hij had de grondslag gelegd voor een nieuwe maatschappij, een nieuwe vorm van leven, een beangstigende revolutie die groter was dan wat ook sedert de ontwikkeling van het multicellaire leven.

En nu was hij betrokken bij een reis die hemzelf zekerheid moest verschaffen of zijn beslissing al dan niet juist was geweest.

Hij merkte dat hij zich roerloos aan zijn overpeinzingen had overgegeven en daarom schudde hij boos op zichzelf het hoofd. Hij snelde naar de cockpit en trof daar zijn computer aan.

Die glinsterde; alles glinsterde. De onderhoudsbeurt was uitermate zorgvuldig verricht. De contacten die hij lukraak sloot, deden het perfect en werkten zo mogelijk nog soepeler dan voorheen. Het ventilatiesysteem was zo geluidloos dat hij zijn hand op de luchtspleten moest leggen om zich ervan te vergewissen dat er een luchtstroom was.

De lichtcirkel op de computer glansde uitnodigend. Trevize raakte hem aan, het licht verspreidde zich en bedekte nu de bovenkant van de computer. De silhouetten van een linker- en rechterhand werden zichtbaar. Hij haalde diep adem en merkte dat hij een poos zijn adem had ingehouden. De Gaianen wisten niets van de technologie van de Foundation en hadden onbedoeld gemakkelijk de computer kunnen ontregelen. Maar dat was niet gebeurd; de handen waren het bewijs.

De cruciale test kwam als hij zijn eigen handen op de silhouetten legde, maar hij aarzelde even. Hij zou vrijwel meteen weten of er iets mis was, maar als dat het geval was, wat kon hij dan doen! Voor reparatie zou hij terug naar Terminus moeten en hij wist zeker dat Burgemeester Branno hem nooit meer zou laten gaan. En als hij niet…

Hij kon zijn hart horen bonken, maar het had duidelijk weinig zin om de spanning te rekken.

Hij stak zijn handen uit, rechts, links en legde ze over de silhouetten op de console. Ogenblikkelijk had hij het gevoel dat een ander paar handen de zijne vasthield. Zijn zintuigen breidden zich uit en hij zag Gaia nu vanuit alle richtingen, groen en vochtig. De Gaianen keken nog steeds toe. Hij dwong zich omhoog te kijken en zag toen een grotendeels bewolkte lucht. Toen hij dat wilde, verdwenen de wolken en hij keek naar een ononderbroken hemel waar de baan van Gaia’s zon stond afgetekend.

Weer oefende hij zijn wil uit. Het blauw schoof opzij en hij zag de sterren.

Hij wiste ze uit, en wilde en zag de Galaxis als een in elkaar geperst karrewiel. Hij testte de projectie van de computer, paste diens oriëntatie aan, bracht wijzigingen aan in de schijnbare vooruitgang van de tijd. Eerst liet hij het wiel naar de ene kant draaien en toen naar de andere. Hij zocht de zon van Sayshell op, de dichtstbijzijnde belangrijke ster voor Gaia; vervolgens de zon van Terminus; toen die van Trantor; de een na de ander. Hij reisde van ster naar ster op de Galactische kaart die ergens in de ingewanden van de computer was ingevoerd.

Toen trok hij zijn handen terug en liet zich weer door de wereld van de werkelijkheid omringen. Het drong tot hem door dat hij al die tijd gestaan had, half gebogen over de computer om het handcontact te maken. Hij voelde zich stijf en moest zijn rugspieren strekken voordat hij kon zitten.

Met een warm gevoel van opluchting staarde hij naar de computer. Die had volmaakt gewerkt. Hij leek zo mogelijk nog beter op Trevize afgestemd en wat hij voor de machine voelde kon als liefde omschreven worden. Uiteindelijk waren ze deel van elkaar als Trevize zijn handen vasthield (hij weigerde resoluut de computer als vrouwelijk te zien). Zijn wil leidde, bepaalde, ervoer en was nu deel van een groter zelf. Hij en de computer moesten nu voelen (de vergelijking drong zich plotseling op en verontrustte hem), op kleinere schaal, dat wat Gaia heel wat massaler ervoer.

Hij schudde zijn hoofd. Nee! In de kwestie van hemzelf en de computer was hij — Trevize — volledig de baas. De computer was volledig aan hem ondergeschikt.

Hij ging staan en liep naar het kleine keukentje en de eethut. Hij had meer dan voldoende voedsel aan boord, alles juist gekoeld en gemakkelijk te verhitten. Ook had hij al gezien dat de boekfilms in zijn hut op hun plaats stonden en hij was er redelijk zeker van — nee, helemaal zeker — dat Pelorat zijn persoonlijke bibliotheek veilig had opgeborgen. Anders had hij heus wel iets van hem gehoord.

Pelorat! Dat mocht hij niet vergeten. Hij liep Pelorats hut binnen, is hier ook plaats voor Blits, Janov?’

‘O jawel hoor.’

‘Als je wilt kan ik van de kajuit een slaapkamer voor haar maken.’

Blits keek met grote ogen op. ‘Ik heb geen behoefte aan een aparte slaapkamer. Ik ben heel tevreden om hier bij Pel te slapen. Maar ik neem aan dat ik wel van de andere vertrekken gebruik mag maken. De sportzaal, om maar iets te noemen.’

‘Natuurlijk. Elk vertrek behalve het mijne.’

‘Mooi. Dat zou ik ook voorgesteld hebben als ik het voor het zeggen had gehad. En jij blijft natuurlijk uit onze hut weg.’

‘Natuurlijk,’ zei Trevize. Hij keek omlaag en zag dat zijn tenen over de drempel staken. Hij deed een halve stap naar achteren en zei grimmig: ‘Dit is geen bruidssuite, Blits.’

‘Gezien het piepkleine formaat van dit vertrek zou ik zeggen dat het geknipt is voor wittebroodsweken.’

Trevize probeerde zijn glimlach tegen te houden. ‘Jullie zullen heel veel van elkaar moeten houden.’

‘Dat doen we ook,’ zei Pelorat. Hij voelde zich kennelijk weinig op zijn gemak bij deze wending van het gesprek. ‘Heus, je kunt dit soort zaken rustig aan ons overlaten, ouwe makker.’

‘Maar dat kan ik niet,’ zei Trevize langzaam. ‘Ik wil jullie toch echt duidelijk maken dat dit geen uitstapje van twee geliefden is. Ik maak geen bezwaar tegen alles wat jullie met wederzijds goedvinden doen, maar je moet wel beseffen dat je geen privacy hebt. Ik hoop dat je dat begrijpt, Blits.’

‘Er is een deur,’ zei Blits, ‘en ik ga ervan uit dat je ons niet zult storen als die op slot is — tenzij in noodgevallen, natuurlijk.’