Выбрать главу

‘Ik neem aan dat je het weet,’ zei Egwene. Ze had Mins kunst meegemaakt om te kijken naar mensen en allerlei soorten dingen over hen te weten te komen. Min vertelde niet alles wat ze zag en niet altijd zag ze wat, maar er was zoveel overgebleven dat Egwene haar geloofde. Ze wierp een blik op Nynaeve – die nog steeds aan het ijsberen was en in zichzelf liep te mompelen – reikte toen opnieuw naar saidar en begon weer verstrooid met de ballen te jongleren. Min haalde de schouders op. ‘Ik denk dat ik het je net zo goed zou kunnen vertellen. Hij zag niet eens wat Else aan het doen was. Hij vroeg aan haar of ze wist of je misschien na het eten nog een wandelingetje ging maken in de Zuidtuin, omdat je vandaag vrij bent. Ik had met haar te doen.’

‘Arme Else,’ mompelde Egwene en boven haar handen kwamen de lichtbollen nog feller tot leven. Min lachte.

Met een klap sloeg de deur open door de wind. Egwene slaakte een kreetje en liet de ballen verdwijnen voor ze zag dat het slechts Elayne was.

De goudblonde erfdochter van Andor duwde de deur dicht en hing haar mantel aan een haak. ‘Ik heb het net gehoord,’ zei ze. ‘De geruchten zijn waar. Koning Galdrian is dood. En dus krijgen we een strijd om de opvolging.’

Min snoof. ‘Burgeroorlog. Opvolgingsstrijd. Een heel stel stomme namen voor hetzelfde. Vind je het erg er niet over te praten? We horen alleen nog maar dat soort dingen. Oorlog in Cairhien. Oorlog op de Kop van Toman. Misschien hebben ze een valse Draak te pakken in Saldea, maar in Tyr woedt nog steeds oorlog. Het zijn trouwens hoofdzakelijk geruchten. Gisteren hoorde ik een kokkin zeggen dat Artur Haviksvleugel naar Tanchico optrok. Artur Haviksvleugel!’

‘Ik dacht dat je er niet over wilde praten,’ merkte Egwene op. ‘Ik heb Logain gezien,’ vertelde Elayne. ‘Hij zat op een bank op de Binnenplaats te huilen. Hij holde weg toen hij mij zag. Ik heb toch wel medelijden met hem.’

‘Beter dat hij huilt dan anderen, Elayne,’ zei Min. ‘Ik weet wie hij is,’ zei Elayne kalm. ‘Of liever wat hij was. Dat is hij niet meer en dus mag ik medelijden met hem hebben.’ Egwene liet zich tegen de muur omlaag zakken. Rhand. Logain deed haar altijd aan Rhand denken. Ze had nu al maanden niet meer van hem gedroomd, tenminste niet het soort dromen dat ze had op de Rivierkoningin. Anaiya liet haar nog steeds opschrijven wat ze droomde en de Aes Sedai lazen het na op tekenen of een verband tussen gebeurtenissen, maar er was nooit iets behalve dromen die volgens Anaiya inhielden dat ze hem miste. Vreemd genoeg voelde ze zich bijna alsof hij er enkele weken niet meer was. Alsof hij tegelijk met haar dromen had opgehouden te bestaan nadat ze in de Witte Toren waren aangekomen. En ik zit hier maar te denken hoe mooi Galad loopt, dacht ze verbitterd. Het moet wel goed zijn met Rhand. Als hij was gegrepen en gestild, zou ik iets hebben vernomen. Bij die gedachte liepen de rillingen over haar rug, zoals altijd gebeurde als ze aan het stillen van Rhand dacht, en dat Rhand dan zou huilen en willen sterven zoals Logain deed.

Elayne kwam naast haar op het bed zitten en trok haar voeten onder haar op. ‘Als je zit te dagdromen over Galad, Egwene, hoef je van mij geen medeleven te verwachten. Ik laat liever Nynaeve jou zo’n verschrikkelijk brouwsel geven waar ze het altijd over heeft.’ Ze keek bezorgd naar Nynaeve, die haar binnenkomst nauwelijks had opgemerkt. ‘Wat is er met haar aan de hand? Zeg me nou niet dat ze ook smartelijk om Galad zit te zuchten.’

‘Val haar maar niet lastig.’ Min boog zich naar het tweetal toe en zei zacht: ‘Die schriele Aanvaarde Irella zei tegen haar dat ze zo onhandig was als een koe en amper aanleg bezat. En toen gaf Nynaeve haar een draai om de oren.’ Elayne kromp ineen. ‘Precies,’ mompelde Min. ‘Ze stond al in de werkkamer van Sheriam voor ze met haar ogen kon knipperen en daarna was ze niet meer te genieten.’ Blijkbaar had Min niet zacht genoeg gepraat, want Nynaeve liet een grauw horen. Opeens sloeg de deur opnieuw open en huilde een storm rond in de kamer. De dekens op Egwenes bed bleven stil liggen, maar Min en de kruk vielen op de grond en rolden tegen de muur aan. Meteen ging de storm liggen en bleef Nynaeve met een verslagen blik op haar gezicht staan.

Egwene haastte zich naar de deur en gluurde naar buiten. De middagzon verdampte de laatste herinneringen aan de regenstorm van de vorige nacht. De nog klamme galerij rond de Novicehof was leeg en alle kamerdeuren in de lange rij waren gesloten. De Novices die de vrije dag hadden uitgebuit door zich in de tuin te vermaken, haalden nu ongetwijfeld hun slaap in. Niemand kon het hebben gemerkt. Ze sloot de deur en ging weer naast Elayne zitten, terwijl Nynaeve Min overeind hielp.

‘Het spijt me, Min,’ zei Nynaeve strak en gespannen. ‘Soms is mijn humeur... Ik kan je niet vragen me te vergeven, niet hiervoor.’ Ze haalde diep adem. ‘Als je het aan Sheriam wilt vertellen, begrijp ik het. Ik verdien het.’

Egwene wou maar dat ze die erkenning niet had gehoord. Nynaeve kon heel stekelig worden over dit soort dingen. Ze zocht iets om zich mee bezig te houden, iets waarvan Nynaeve zou aannemen dat het al haar aandacht opeiste. Opeens merkte ze dat ze opnieuw naar saidar reikte en weer met de lichtbollen begon te jongleren. Elayne deed al gauw met haar mee. Egwene zag de gloed rond de erfdochter voor de drie kleine bollen boven haar handen verschenen. Ze gooiden de kleine gloeiende bollen heen en weer in steeds ingewikkelder patronen. Soms doofde er een als het Egwene of Elayne niet lukte de bol in leven te houden als die naar de ander werd gegooid. Maar dan vonkte hij weer tot leven, zij het een beetje anders van kleur of grootte.

De Ene Kracht vulde Egwene met leven. Ze rook de zwakke rozengeur van de zeep van Elaynes bad die ochtend. Ze kon het ruwe pleisterwerk van de wanden voelen, de gladde vloerstenen en het bed waar ze op zaten. Ze kon Min en Nynaeve horen ademen en nog beter hun zachte woorden.

‘Als het op vergeven aankomt,’ zei Min, ‘dan zou je mij misschien moeten vergeven. Jij hebt je buien en ik ben een flapuit. Ik vergeef het je als jij mij vergeeft.’ Onder het gemompel van ‘vergeven’ van beide kanten omhelsden de twee vrouwen elkaar. ‘Maar als je het weer doet,’ zei Min met een lach, ‘geef ik jou misschien een draai om de oren.’

‘De volgende keer,’ kaatste Nynaeve terug, ‘gooi ik misschien iets naar jou toe.’ Ook zij zat te lachen, maar haar lachen brak abrupt af toen haar blik op Egwene en Elayne viel. ‘Hou ermee op of er gaat echt iemand naar de Meesteresse der Novices. Twee iemanden.’

‘Dat doe je nier, Nynaeve!’ protesteerde Egwene. Toen ze echter Nynaeve goed in de ogen keek, verbrak ze haastig elke band met saidar. ‘Goed dan. Ik geloof je. Je hoeft het me niet te bewijzen.’

‘We moeten oefenen,’ zei Elayne. ‘Ze vragen iedere keer meer van ons. Als we niet zelf oefenen, zouden we nooit bij kunnen blijven.’ Haar gezicht stond kalm en beheerst, maar ze had saidar even snel losgelaten als Egwene had gedaan.

‘En wat gebeurt er als je te veel geleidt?’ vroeg Nynaeve, ‘en er niemand bij is die het kan stoppen? Ik wou dat jullie banger waren. Ik ben het wel. Dachten jullie dat ik niet weet hoe jullie je voelen? Her is er altijd en je wilt er helemaal vol van zijn. Soms is dat het enige waardoor ik kan ophouden: door alles te willen. Ik weet dat het me als een blaadje papier kan verkolen maar dan wil ik het toch nog.’ Ze huiverde. ‘Ik wou alleen maar dat jullie er wat banger voor waren.’

‘Ik ben bang,’ zei Egwene zuchtend, ik ben doodsbang. Maar het schijnt niet te helpen. Hoe is het met jou, Elayne?’

‘Het enige dat mij angst aanjaagt,’ zei Elayne luchtigjes, ‘is de afwas. Het lijkt wel of ik iedere dag borden sta af te wassen.’ Egwene gooide het kussen naar haar. Elayne haalde het van haar hoofd en gooide het terug, maar toen zakten haar schouders omlaag. ‘Nou, goed dan. Ik ben zo verschrikkelijk bang dar ik niet weet waarom ik niet zit te klappertanden. Elaida vertelde me dat ik zo bevreesd zou zijn, dat ik er vandoor zou willen gaan met het Trekkende Volk, maar ik begreep haar niet. Een man die zijn ossen net zo hard opjaagt als ze ons doen, zou men links laten liggen. Ik ben voortdurend doodmoe. Ik word al moe wakker en ga uitgeput naar bed en soms ben ik zo bang dat ik me vergis en meer Kracht geleid dan ik aankan dat ik...’ Ze staarde naar haar schoot en liet haar woorden wegsterven. Egwene wist wat ze niet had gezegd. Hun kamers lagen vlak naast elkaar en net als in veei andere Novicekamers was al lang geleden een gaatje in de tussenmuur geboord. Te klein om gezien te worden, tenzij je wist waar je moest kijken, maar groot genoeg om wat te kunnen praten als de lampen werden uitgeblazen en de meisjes hun kamers niet meer mochten verlaten. Egwene had gehoord hoe Elayne zich meerdere malen in slaap had gehuild en ze twijfelde er niet aan dat Elayne haar had horen huilen.