Выбрать главу

‘Het Trekkende Volk klinkt verleidelijk,’ beaamde Nynaeve, ‘maar waar je ook heen reist, het zal je aanleg niet veranderen. Je kunt niet van saidar weglopen.’ Het klonk niet echt of ze dat leuk vond. ‘Wat zie je, Min?’ vroeg Elayne. ‘Worden we allemaal machtige Aes

Sedai of zullen we de rest van ons leven als Novices de afwas doen, of...’ Ze schokschouderde onrustig alsof ze liever niet de derde mogelijkheid wilde verwoorden die in ieders geest opkwam. Naar huis gestuurd. Uit de Toren weggestuurd. Twee Novices waren na de komst van Egwene weggestuurd en iedereen sprak er alleen maar fluisterend over, alsof ze waren gestorven.

Min bewoog zich op haar krukje, ik vind het niet fijn vriendinnen te lezen,’ mopperde ze. ‘De vriendschap lijdt door het lezen. Daardoor probeer ik alleen het mooiste te zien van wat ik zie. Daarom doe ik het niet meer voor jullie. In ieder geval is er rond jou niets veranderd voor zover...’ Ze keek hen van opzij aan en plotseling kwamen er diepe rimpels op haar voorhoofd. ‘Dat is nieuw,’ zuchtte ze. ‘Wat?’ vroeg Nynaeve scherp.

Min aarzelde voor ze antwoord gaf. ‘Gevaar. Jullie verkeren alle drie in een of ander gevaar. Of dat zullen jullie heel gauw zijn. Ik zie het niet goed, maar het is gevaar.’

‘Zie je wel,’ zei Nynaeve tegen de twee meisjes op het bed. ‘Jullie moeten oppassen. Dat moeten we allemaal. Jullie moeten allebei beloven dat je niet opnieuw gaat geleiden zonder dat iemand je begeleidt.’

‘Ik wil er niet meer over praten,’ zei Egwene.

Elayne knikte ijverig. ‘Ja, laten we het over iets anders hebben. Min, als je een rok aantrekt, wed ik dat Gawein je vraagt een wandelingetje met hem te maken. Je weet dat hij steeds maar naar je kijkt, maar ik denk dat die kniebroek en die mannenjas hem afschrikken.’ ik kleed me zoals ik zelf wil en ik ga dat niet voor een man veranderen, zelfs niet voor je broer.’ Min zei het verstrooid en gluurde nog steeds naar hen met diepe rimpels in haar gebogen hoofd. Dit gesprek hadden ze al eerder gevoerd. ‘Soms is het nuttig voor een jongen door te gaan.’

‘Niemand die nog eens goed kijkt, gelooft dat je een jongen bent,’ glimlachte Elayne.

Egwene voelde zich niet op haar gemak. Elayne dwong zichzelf opgewekt te lijken, Min luisterde nauwelijks en Nynaeve keek alsof ze hen nog eens wilde waarschuwen.

Toen de deur opnieuw openzwaaide, sprong Egwene overeind om die dicht te duwen, dankbaar dat ze iets anders kon doen dan toekijken hoe de anderen net deden alsof. Voor ze echter bij de deur was, stapte een Aes Sedai met donkere ogen en tientallen blonde vlechten de kamer binnen. Egwene keek haar verbaasd en met haar ogen knipperend aan. Het was niet zomaar een Aes Sedai, maar Liandrin. Ze had niet gehoord dat Liandrin weer in de Witte Toren terug was, maar afgezien daarvan werd er altijd iemand gestuurd als een Aes Sedai een Novice wilde spreken. Het hield weinig goeds in dat een zuster zelf kwam.

De kamer was overvol met vijf vrouwen. Liandrin zweeg even om haar stola met de rode franje goed te schikken, terwijl ze hen opnam. Min bewoog niet, maar Elayne stond op en de drie vrouwen die rechtop stonden, maakten een knix, hoewel Nynaeve amper haar knie boog. Egwene bedacht dat Nynaeve er nooit aan zou wennen dat anderen meer gezag bezaten dan zijzelf.

Liandrins ogen bleven op Nynaeve gevestigd. ‘Waarom ben jij hier in de vleugel van de Novices, kind?’ Haar toon was ijskoud. ‘Ik bezoek enkele vriendinnen,’ zei Nynaeve op strakke toon. Een moment later voegde ze er een te laat ‘Liandrin Sedai’ aan toe. ‘Aanvaarden kunnen geen vriendinnen bij de Novices hebben. Dat zou je nu toch wel mogen weten, kind. Maar het is eigenlijk wel goed dat ik je hier aantref. Jij en jij,’ – haar wijsvinger priemde naar Elayne en Min – ‘gaan nu.’

‘Ik kom later wel terug.’ Min ging op haar gemak staan en sloofde zich enorm uit om te tonen dat ze geen haast had te gehoorzamen. Ze schreed met een grijns langs Liandrin, waar de Rode zuster echter in het geheel niet op lette. Elayne keek Egwene en Nynaeve even bezorgd aan voor ze een knix maakte en wegging. Toen Elayne de deur achter zich had gesloten, bleef Liandrin Egwene en Nynaeve aankijken. Egwene begon door die onderzoekende blik met haar vingers te friemelen, maar Nynaeve bleef onbewogen kijken, alleen haar gezichtskleur verdiepte zich wat. ‘Jullie twee komen uit hetzelfde dorp als de jongens die met Moiraine zijn meegekomen. Is dat niet zo?’ vroeg Liandrin opeens. ‘Hebt u een of ander bericht over Rhand?’ vroeg Egwene gretig. Liandrin trok een wenkbrauw hoog op. ‘Vergeef me, Aes Sedai. Ik vergeet mezelf.’

‘Heb u nieuws van ze?’ vroeg Nynaeve op een wijze die nog net geen eis was. De Aanvaarden kenden geen regel dat ze een zuster niet mochten aanspreken als hun niets was gevraagd. ‘Jullie maken je zorgen over hen. Goed. Ze zijn in gevaar en jullie zijn misschien in staat hen te helpen.’

‘Hoe weet u dat ze in moeilijkheden verkeren?’ Deze keer bestond er geen enkele twijfel dat Nynaeve een antwoord eiste. Het rozenknopmondje van Liandrin verstrakte maar haar stem klonk net als daaarvoor. ‘Al beseffen jullie het niet: Moiraine heeft brieven over jullie naar de Witte Toren gestuurd. Moiraine Sedai maakt zich zorgen over jullie en over jullie jonge... vrienden. Die jongens lopen gevaar. Willen jullie ze helpen of laten jullie ze aan hun eigen lot over?’

‘Ja,’ zei Egwene, terwijl Nynaeve tegelijk zei: ‘Wat voor problemen? Waarom maakt het u wat uit of we ze helpen of niet?’ Nynaeve wierp een blik op de rode franje van Liandrin. ‘En ik dacht dat u Moiraine niet mocht.’

‘Ga niet te ver, kind,’ zei Liandrin scherp. ‘Een Aanvaarde is nog geen zuster. De Aanvaarden dienen net als Novices te luisteren als een zuster iets zegt en te doen wat hun wordt opgedragen.’ Ze haalde adem en ging verder. Haar stem klonk weer rustig en koud, maar boze witte vlekjes ontsierden haar wangen. ‘Op een goede dag zul je je ergens voor inzetten en zul je leren dat je moet samenwerken als je wilt slagen. Zelfs met iemand aan wie je een hekel hebt. Ik zeg je dat ik met velen heb gewerkt met wie ik nog geen kamer zou willen delen als ik het voor het zeggen had. Zouden jullie weigeren samen te werken met iemand die je ontzettend haat ook al kon je zo je vrienden redden?’

Nynaeve schudde met tegenzin haar hoofd. ‘Maar u hebt ons nog steeds niet verteld in wat voor soort gevaar ze verkeren, Liandrin Sedai.’

‘Het gevaar komt van Shayol Ghul. Er wordt jacht op hen gemaakt en ik heb begrepen dat dit eerder is gebeurd. Als jullie met mij meekomen, kunnen enkele gevaren misschien worden afgewenteld. Vraag me niet hoe, want ik kan het je niet zeggen, maar ik vertel jullie ronduit dat het zo is.’

‘We gaan mee, Liandrin Sedai,’ zei Egwene.

‘Waarheen?’ vroeg Nynaeve. Egwene wierp haar een wanhopige blik toe.

‘De Kop van Toman.’

Egwene keek haar met open mond aan en Nynaeve mompelde: ‘Het is oorlog op de Kop van Toman. Heeft dat gevaar iets te maken met die legers van Artur Haviksvleugel?’

‘Geloof jij geruchten, kind? Maar zelfs als ze waar zijn, houden die jullie dan tegen? Ik dacht dat die jongemannen jullie vrienden waren.’ Iets in Liandrins woorden verried dat zij zoiets nooit zou doen. ‘We gaan mee,’ zei Egwene. Nynaeve wilde weer wat zeggen, maar Egwene praatte meteen door. ‘We gaan, Nynaeve. Als Rhand onze hulp nodig heeft – en Mart en Perijn – dan dienen we die te geven.’