Выбрать главу

‘Dat weet ik best,’ zei Nynaeve, ‘maar wat ik wel wil weten: waarom wij? Wat kunnen wij wat Moiraine of u, Liandrin, niet kan?’ De witte plekken op Liandrins wangen werden groter en Egwene besefte dat Nynaeve de aanspreektitel bij haar vraag was vergeten. De Aes Sedai zei echter alleen: ‘Jullie twee komen uit hetzelfde dorp. Op de een of andere manier die ik niet helemaal begrijp, zijn jullie met hen verbonden. Wat er verder is, kan ik niet zeggen. En verder beantwoord ik geen enkele dwaze vraag meer. Gaan jullie nou mee, terwille van hen, of niet?’ Ze zweeg en wachtte hun instemming af. Ze werd zichtbaar minder gespannen toen ze knikten. ‘Goed. Jullie komen naar me toe in de noordelijkste rand van de Ogiergaarde, een uur voor zonsondergang, met alles wat jullie voor de reis nodig hebben. Vertel het aan niemand.’

‘Wij worden geacht het grondgebied van de Toren niet zonder toestemming te verlaten,’ zei Nynaeve langzaam. ‘Jullie hebben mijn toestemming. Zeg het tegen niemand. Helemaal niemand. De Zwarte Ajah zwerft in de gangen van de Witte Toren rond.’

Egwene snakte naar adem en hoorde haar zucht als een echo bij Nynaeve, maar de Wijsheid herstelde zich snel. ‘Ik dacht dat alle Aes Sedai het bestaan ontkenden van... daarvan.’

Liandrins mond werd een spottende rechte streep. ‘Velen doen dat, maar Tarmon Gai’don nadert en de tijd dat ontkenningen nog helpen is voorbij. De Zwarte Ajah is in alles het tegengestelde van waar de Toren voor staat, maar ze bestaat, kind. Het is overal, iedere vrouw kan erbij horen, en het dient de Duistere. Als jullie vrienden door de Schaduw worden achtervolgd, denk je dan dat de Zwarte Ajah jullie in leven laten en jullie vrijlaten om hen te helpen? Zeg het tegen niemand – niemand! – of je zult je leven verliezen voor we op de Kop van Toman zijn. Een uur voor zonsondergang. Stel me niet teleur.’ Met die woorden verdween ze en ze sloot de deur stevig achter zich. Egwene viel op haar bed neer met de handen op de knieën. ‘Nynaeve, ze is van de Rode Ajah. Ze kan niks weten van Rhand. Als dat wel zo...’

‘Ze kan niets weten,’ beaamde Nynaeve. ‘Ik wou dat ik wist waarom een Rode wil helpen. Of waarom ze bereid is met Moiraine samen te werken. Ik zou gezworen hebben dat de een de ander nog geen water geeft als ze sterft van de dorst.’

‘Denk je dat ze stond te liegen?’

‘Ze is een Aes Sedai,’ zei Nynaeve droogjes. ‘Ik verwed mijn mooiste zilveren speld tegen een blauwbes dat ieder woord van haar waar is. Maar ik vraag me af of we hebben gehoord wat we dachten te verstaan.’

‘De Zwarte Ajah.’ Egwene huiverde. ‘We kunnen ons niet vergissen wat ze daarover vertelde, Het Licht helpe ons.’

‘Geen vergissing,’ zei Nynaeve. ‘En ze heeft voorkomen dat we iemand om raad kunnen vragen, want wie kunnen we na zoiets nog vertrouwen? Het Licht helpe ons inderdaad’

Min en Elayne kwamen binnenstormen en sloegen de deur achter hen dicht.

‘Gaan jullie echt?’ vroeg Min en Elayne gebaarde naar het luistergaatje boven Egwenes bed toen ze zei: ‘We hebben in mijn kamer meegeluisterd. We hebben alles gehoord.’

Egwene wisselde bezorgde blikken met Nynaeve en vroeg zich af hoeveel ze hadden gehoord. Ze zag dezelfde zorg op Nynaeves gezicht. Als ze achter Rhands geheim zouden komen... ‘Jullie moeten dit voor je houden,’ waarschuwde de Wijsheid, ik neem aan dat Liandrin toestemming aan Sheriam heeft gevraagd, maar zelfs als ze dat niet heeft gedaan, zelfs als ze de Toren van boven tot onder gaan afzoeken, mogen jullie geen woord zeggen.’

‘Voor me houden?’ zei Min. ‘Wees daar maar niet bang voor. Ik ga mee. Het enige dat ik de hele dag doe, is proberen iets aan de een of andere Bruine zuster uit te leggen wat ik zelf niet eens begrijp. Ik kan nog geen wandelingetje maken of de Amvrlin springt op me af en vraagt me iedereen die we tegenkomen te lezen. Als die vrouw je vraagt iets te doen, lijkt er geen enkele ontsnapping meer mogelijk. Ik moet de halve Toren al voor haar hebben gelezen, maar ze wil steeds weer een nieuwe vertoning. Het enige dat ik nodig heb, is een smoes om te vertrekken en nu heb ik die.’ Haar gezicht stond zo vastberaden dat er verder niet meer over viel te praten. Egwene vroeg zich af waarom Min zo vastbesloten mee wilde en niet liever zelf ergens heen wilde reizen, maar voor ze nog meer kon doen dan zich te verbazen, zei Elayne: ik ga ook.’

‘Elayne,’ zei Nynaeve zacht, ‘Egwene en ik zijn als het ware familie van de jongens uit Emondsveld. Jij bent de erfdochter van Andor. Als jij uit de Witte Toren verdwijnt, nou... dan breekt de oorlog uit!’

‘Moeder zou nog geen oorlog met Tar Valon beginnen als ze me droogden en inpekelden, wat ze volgens mij ook willen doen. Als jullie drie ervandoor gaan voor een avontuur, hoef je niet te denken dat ik hier blijf en borden ga spoelen, vloeren ga schrobben en me de les laat lezen door een of andere Aanvaarde omdat ik het vuur niet in de juiste tint blauw aanmaak die zij verkiest. Gawein sterft van jaloezie als hij het hoort.’ Elayne giechelde en stak haar hand uit om speels aan Egwenes haren te trekken. ‘Bovendien, als jij Rhand ergens links laat liggen, dan heb ik misschien een kans hem in te pikken.’

‘Ik denk niet dat een van ons hem zal krijgen,’ zei Egwene bedroefd. ‘Dan gaan we uitzoeken wie hij wel verkiest en bezorgen haar een ellendig leven. Maar zo’n dwaas zal hij toch niet zijn om iemand anders te kiezen als hij een van ons kan krijgen. O, lach toch eens, Egwene. Ik weet dat hij de jouwe is. Ik voel me enkel...’ – ze aarzelde en zocht naar het juiste woord – ‘vrij. Ik heb nog nooit iets avontuurlijks meegemaakt. Ik wed dat we ons geen van beiden bij zo’n avontuur in slaap hoeven te huilen. En als dat wel zo is, dan zullen we ervoor zorgen dat de speelmannen dat deel van het verhaal weglaten.’

‘Dit is dwaasheid,’ zei Nynaeve. ‘We gaan naar de Kop van Toman. Jullie hebben het nieuws en de geruchten gehoord. Het wordt gevaarlijk. Jullie moeten hier blijven.’

‘Ik heb ook gehoord wat Liandrin Sedai heeft verteld over de... over de Zwarte Ajah.’ Elayne zei de laatste woorden bijna fluisterend. ‘Hoe veilig ben ik hier als zij hier zijn? Als moeder ook maar het flauwste vermoeden heeft dat de Zwarte Ajah echt bestaat, dan zou ze me nog liever midden in een veldslag gooien om me hier vandaan te krijgen.’

‘Maar. Elayne...’

‘Er is maar één manier om me tegen te houden. Door het aan de Meesteresse der Novices te zeggen. Mooi plaatje zal dat opleveren: wij drieën keurig naast elkaar in haar werkkamer. Wij met z’n vieren. Ik denk niet dat Min na zoiets nog weg kan komen. Nou, en omdat jullie het niet aan Sheriam Sedai zullen vertellen, ga ik ook mee.’

Nynaeve stak haar handen omhoog. ‘Kun jij haar misschien iets zeggen wat haar overtuigt?’ vroeg ze aan Min.

Min had tegen de deur staan leunen, tersluiks naar Elayne gekeken en schudde nu het hoofd, ik denk dat zij ook weg moet, net als jullie. Als wij. Ik kan rond jullie drie het gevaar nu duidelijker zien. Nog niet scherp genoeg om het goed te zien, maar ik denk dat het iets met jullie beslissing te maken heeft om naar de Kop van Toman te gaan. Daardoor is het duidelijker. Omdat het zekerder is.’

‘Ze heeft geen reden om mee te gaan,’ zei Nynaeve, maar Min schudde weer van nee.

‘Ze is evenzeer met... met die jongens verbonden als jij, Egwene of ik. Ze maakt er deel van uit, Nynaeve, wat het ook is. Deel van het Patroon zou een Aes Sedai zeggen.’

Elayne leek ervan te schrikken, maar was ook nieuwsgierig. ‘Ben ik dat? Welk deel, Min?’

‘Ik kan het niet goed zien.’ Min keek naar de vloer. ‘Soms wou ik dat ik helemaal geen mens kon lezen. De meesten zijn trouwens toch niet tevreden met wat ik zie.’

‘Als we allemaal gaan,’ zei Nynaeve, ‘dan kunnen we het best maar een plan maken.’ Nynaeve kon van tevoren verschrikkelijk lang over iets doorzeuren, maar als er eenmaal een beslissing was gevallen, stapte ze meteen over op praktische zaken. Wat ze mee moesten nemen. Of het koud zou zijn als ze op de Kop van Toman waren. Hoe ze de paarden uit de stal konden halen zonder tegen te worden gehouden.