Ze besefte opeens wat ze in de stem van de vrouw had gehoord: een zekere welwillendheid voor een hond die wordt geoefend; absoluut
niet de vriendelijkheid die je een ander mens zou betonen. Renna gniffelde. ‘Nu ben je zelfs nog bozer. Als je van plan bent mij weer te slaan, denk er dan aan zachtjes te slaan, want je voelt het tweemaal zo hard als ik. Probeer niet te geleiden; dat zul je nooit doen zonder mijn uitdrukkelijk bevel.’
Het oog van Egwene klopte. Ze duwde zichzelf overeind en probeerde Renna te negeren, voor zover het mogelijk was iemand te negeren die je aan de riem en halsband had. Ze kreeg vuurrode wangen toen de andere vrouw opnieuw gniffelde. Ze wilde naar Min toe, maar Renna liet haar niet zover gaan dat ze erheen kon. Ze riep zachtjes: ‘Min, ben je in orde?’
Min ging langzaam op haar hurken zitten, knikte en legde toen een hand tegen haar hoofd, alsof ze die liever niet had bewogen. Woeste bliksems kraakten door de heldere hemel en sloegen toen op enige afstand in de bomen in. Egwene sprong op en glimlachte opeens. Nynaeve was nog steeds vrij en Elayne ook. Als iemand haar en Min kon bevrijden, was Nynaeve het wel. Haar glimlach werd een woeste blik toen ze Liandrin aankeek. Om welke reden de Aes Sedai hen ook had verraden, er zou een rekening worden vereffend. Op een dag. Hoe dan ook. De woeste blik hielp niet veel. Liandrin bleef naar de palankijn kijken.
De dragers knielden neer en lieten de palankijn op de grond zakken. Suroth stapte eruit, schikte zorgvuldig haar gewaad en zocht op haar zachte muiltjes behoedzaam haar pad. De twee vrouwen waren even lang. Bruine ogen staarden recht in de zwarte. ‘Je zou me er twee brengen,’ zei Suroth. ‘Nu heb ik er maar een, terwijl er twee vandoor zijn gegaan, waarvan er een veel machtiger is dan ze mij hebben verteld. Ze zal elke soldaat in een omtrek van een paar roeden hierheen voeren.’
‘Ik heb je er drie gebracht,’ zei Liandrin kalm. ‘Als het jou niet lukt ze vast te houden, zou onze meester onder jullie iemand anders moeten zoeken om hem te dienen. Je bent veel te bang voor nietige zaken. Als de soldaten komen, dood ze dan.’
Even verder flitste de bliksem weer en enkele ogenblikken later trof iets met een geweldige donderslag een nabije plek, zodat een stofwolk omhoog steeg. Liandrin noch Suroth schonk er enige aandacht aan.
‘Ik kan nog steeds in Falme terugkeren met twee nieuwe damane,’ zei Suroth. ‘Het zou mij verdriet doen als ik een... Aes Sedai,’ – ze
verwrong de woorden tot een vloek – ‘zou toestaan vrij rond te lopen.’
Liandrins gezicht veranderde niet, maar Egwene zag opeens een lichtkrans om haar heen. ‘Pas op, hoogvrouwe,’ riep Renna. ‘Ze houdt zich klaar.’
Er kwam beweging in de soldaten, die naar zwaarden en lansen grepen, maar Suroth hield enkel haar vingertoppen tegen elkaar en glimlachte Liandrin boven haar lange nagels toe. ‘Je zult me niets doen, Liandrin. Onze meester zou dat afkeuren, omdat ik op deze plek harder nodig ben dan jij en jij bent banger voor hem dan om damane te worden.’
Liandrin glimlachte, hoewel er boze, witte vlekjes op haar wangen brandden. ‘En jij, Suroth, bent banger voor hem dan hier, op deze plek tot as te verkolen.’
‘Inderdaad. We vrezen hem beiden. Maar zelfs de behoeften van onze meester wijzigen zich van tijd tot tijd. Uiteindelijk zullen alle marath’damane worden beteugeld. Misschien ben ik wel degene die jouw mooie halsje van een halsband voorziet.’
‘Wat je zegt, Suroth. De behoeften van onze meester veranderen. Ik zal je eraan helpen herinneren op de dag dat je voor me neerknielt.’ Een enorm lederblad op misschien een span afstand werd opeens een laaiende fakkel.
‘Dit wordt vermoeiend,’ zei Suroth. ‘Elbar, roep ze terug.’ De ongehelmde man trok een hoorn te voorschijn die niet groter was dan een vuist. Hij maakte een schor, doordringend geluid. ‘Je moet die Nynaeve vinden,’ zei Liandrin scherp. ‘Elayne is niet belangrijk, maar die vrouw en dit meisje moeten op jullie schepen worden meegevoerd als jullie uitvaren.’
‘Ik weet heel goed wat ons bevolen is, marath’damane, hoewel ik de reden graag zou willen weten.’
‘Wat je ook verteld is, kind,’ spotte Liandrin, ‘het is alles wat je mag weten. Denk eraan dat je dient en gehoorzaamt. Deze twee moeten naar de andere kant van de Arythische Oceaan worden gebracht en daar blijven.’
Suroth snoof, ik blijf niet hier voor die Nynaeve. Ik heb geen nut meer voor onze meester als Turak mij overdraagt aan de Waarheidszoekers.’ Liandrin wilde boos iets terugzeggen, maar Suroth gaf haar de kans niet. ‘Die vrouw zal niet lang vrij blijven. Geen van beiden. Als we uitzeilen, zullen we uit dit ellendige miezerige land iedere vrouw die ook maar een beetje kan geleiden, beteugeld meevoeren. Als jij liever hier blijft om haar te vinden, doe dat dan. De soldaten zullen zo wel komen om het gepeupel op te pakken dat zich nog steeds op het land verbergt. Sommige eenheden hebben damane bij zich en die malen er niet om welke meester jij dient. Mocht je zo’n ontmoeting overleven, dan zullen de lijn en de halsband je een heel nieuw bestaan binnenvoeren. Ik geloof niet dat onze meester zich de moeite zal getroosten iemand bij te staan die dwaas genoeg is zich te laten vangen.’
‘Als een van hen hier blijft,’ zei Liandrin strak, ‘zal onze meester zich met jou, Suroth, bezighouden. Neem ze beiden mee of betaal de prijs.’ Ze schreed naar de saidinpoort, terwijl ze de teugels van haar merrie in haar vuist klemde. Weldra sloot de poort zich achter haar. De krijgslieden die achter Nynaeve en Elayne aan waren gegaan, kwamen in galop terug met de twee vrouwen die door de lijn met elkaar waren verbonden. De damane en de sul’dam reden vlak naast elkaar. Drie mannen voerden paarden mee die dwars over het zadel een lijk droegen. Egwene voelde de hoop in zich opleven toen ze zag dat de lijken allemaal een harnas droegen. Ze hadden Nynaeve en Elayne niet gevangen.
Min wilde overeind krabbelen, maar Elbar plantte zijn laars tussen haar schouderbladen en drukte haar neer op de grond. Snakkend naar adem bewoog ze zich zwakjes heen en weer. ‘Ik vraag toestemming te spreken, hoogvrouwe,’ zei hij. Suroth maakte een handgebaartje en hij ging verder. ‘Deze boerin heeft me gesneden, hoogvrouwe. Als de hoogvrouwe haar niet kan gebruiken...’ Weer maakte Suroth een handgebaartje, en ze draaide zich al om toen hij zijn hand om het gevest boven zijn schouder legde.
‘Nee!’ schreeuwde Egwene. Ze hoorde Renna zachtjes vloeken en opeens kreeg ze die brandende jeuk terug op haar huid, nog erger dan eerst maar ze liet zich niet tegenhouden. ‘Alstublieft! Hoogvrouwe, alstublieft! Ze is mijn vriendin.’ Ongekende pijnscheuten schoten door haar heen terwijl haar huid in brand leek te staan. Iedere spier verstrakte en verkrampte. Ze drukte jankend haar gezicht in het zand, maar nog steeds kon ze Elbars zware, kromme kling uit de schede zien komen, zien hoe hij hem met twee handen ophief. ‘Alstublieft! Min!’
Opeens was de pijn verdwenen alsof hij nooit had bestaan, maar de herinnering bleef. Suroths blauwe fluwelen muiltjes, nu met stof-vlekken, verschenen vlak voor haar gezicht terwijl Egwene naar Elbar bleef staren. Hij stond nog steeds met het zwaard boven zijn hoofd en drukte zijn laars krachtig in Mins rug... maar hij bewoog zich niet.
‘Die boerin is je vriendin?’ vroeg Suroth.
Egwene wilde opstaan, maar toen ze Suroth verbaasd haar wenkbrauwen zag optrekken, bleef ze liggen en hief alleen haar hoofd op. Ze moest Min zien te redden. Als dat je eigen vernedering inhoudt... Haar lippen weken en ze hoopte dat haar vastgeklemde tanden door konden gaan voor een glimlach. ‘Ja, hoogvrouwe.’