Выбрать главу

‘En als ik haar leven spaar, als ik haar toesta jou af en toe te bezoeken, zul je dan hard werken en leren wat je wordt bijgebracht?’

‘Dat zal ik, hoogvrouwe.’ Ze zou nog veel meer beloofd hebben om te voorkomen dat dat zwaard Mins schedel openspleet. Ik hou me er zelfs aan, dacht ze zuur, zolang ik het moet. ‘Zet het meisje op een paard, Elbar,’ zei Suroth. ‘Bind haar vast als ze niet kan blijven zitten. Als deze damane een teleurstelling blijkt te zijn, zal ik je mogelijk het hoofd van die boerin aanbieden.’ Ze stapte al weer in de richting van haar palankijn.

Renna trok Egwene ruw overeind en duwde haar naar Bela toe, maar Egwene had alleen oog voor Min. Elbar was even hardhandig met Min als Renna met haar, maar ze dacht dat Min wel in orde was. Min weerde tenminste Elbars poging af om haar op het zadel te binden en klom zonder veel hulp op de ruin.

De vreemde groep vertrok naar het westen, Suroth voorop en Elbar vlak achter haar palankijn, zo dichtbij dat hij meteen op een oproep kon reageren. Renna en Egwene reden achter de krijgslieden met Min en de andere sul’dam en damane. De vrouw die blijkbaar Nynaeve had moeten beteugelen, koesterde de opgerolde zilveren lijn in haar handen en keek kwaad. Hier en daar lagen wat bossen in het lage heuvellandschap en de rook van de brandende lederbladboom werd al snel een smoezelige vlek tegen de horizon achter hen. ‘Je werd geëerd,’ zei Renna na een poosje, ‘doordat de hoogvrouwe tegen je sprak. De volgende keer zal ik je een strik geven om die eer te gedenken. Maar nu je zelf haar aandacht hebt getrokken...’ Egwene schreeuwde van pijn toen een zweep over haar rug leek te striemen, toen op haar been, toen op haar arm. De slagen leken van alle kanten te komen en ze had niets om ze tegen te houden, maar desondanks hief ze haar armen op om ze af te weren. Ze beet op haar lip om het gekreun te smoren, maar de tranen rolden over haar wangen. Bela hinnikte en danste, maar Renna’s armband en lijn zorgden ervoor dat de merrie er niet met Egwene vandoor kon gaan. Geen enkele krijgsman keek om.

‘Wat bent u met haar aan het doen,’ riep Min. ‘Egwene? Stop!’

‘Jij leeft op gedogen... het is Min, nietwaar?’ zei Renna mild. ‘Laat dit ook een les voor jou zijn. Zolang je probeert tussenbeide te komen, houdt het niet op.’

Min stak een vuist op en liet die toen vallen, ik zal me er niet mee bemoeien. Alleen, alstublieft, laat het ophouden. Egwene, het spijt me.’

De onzichtbare slagen gingen nog even door, als om Min te tonen dat haar tussenkomst niets had geholpen, en hielden toen op, maar Egwene bleef huiveren. Ditmaal verdween de pijn niet. Ze schoof de mouw van haar gewaad terug en verwachtte wonden te zien, maar haar huid was nog gaaf, al bleef ze de striemen voelen. Ze slikte. ‘Het was niet jouw schuld, Min.’ Bela wierp met rollende ogen het hoofd hoog op en Egwene klopte tegen de ruigharige nek van de merrie. ‘Jouw schuld ook niet.’

‘Het was jouw schuld, Egwene,’ zei Renna. Ze klonk zo geduldig, zo vriendelijk tegen iemand die te stom was om de waarheid te zien, dat Egwene wilde gillen. ‘Als een damane wordt gestraft, is het altijd haar eigen schuld, zelfs als ze niet weet waarom. Een damane moet voorzien wat haar sul’dam wenst. En deze keer weet je waarom. Damane zijn net meubels of gereedschap, altijd klaar voor gebruik, maar ze dringen zich nooit op om de aandacht te vragen. Zeker nier de aandacht van het Bloed.’

Egwene beet op haar lip tot ze bloed proefde. Dit is een nachtmerrie. Dit kan niet echt zijn. Waarom heeft Liandrin dit gedaan? Waarom gebeurt dit? ‘Mag... mag ik een vraag stellen?’

‘Van mij mag je dat.’ Renna glimlachte, in de loop der jaren zullen vele sul’dam jouw armband dragen. Er zijn altijd veel meer sul’dam dan damane. Sommigen zullen je levend villen als je het waagt je ogen ook maar van de vloer op te slaan of zonder toestemming je mond open te doen. Maar ik zie geen enkele reden jou niet toe te staan iets te zeggen, zolang je maar zorgvuldig je woorden kiest.’ Een van de andere sul’dam snoof luid. Ze was verbonden met een knappe, donkerharige vrouw van middelbare leeftijd die haar ogen strak op haar handen hield gericht.

‘Liandrin,’ – Egwene wilde er nooit meer de eretitel Sedai aan toevoegen – ‘en de hoogvrouwe spraken van een meester die ze beiden dienen.’ Opeens zag ze in haar gedachten een man met bijna geheelde brandwonden in het gezicht en met ogen en een mond die soms in vurige vlammen veranderden, maar zelfs als hij enkel iemand uit haar dromen was, leek hij te gruwelijk om aan te denken. ‘Wie is hij? Wat wil hij van mij... en van Min?’ Ze wist dat het dwaas was Nynaeves naam te vermijden. Niemand van deze mensen zou haar vergeten omdat haar naam niet werd genoemd, zeker de blauwogige sul’dam niet die haar ongebruikte lijn zat te strelen, maar het was de enige manier die ze kon bedenken om terug te vechten. ‘De zaken van het Bloed,’ zei Renna, ‘zijn niet aan mij om opgemerkt te worden, en zeker niet aan jou. De hoogvrouwe zal me zeggen wat ze mij wenst te vertellen en ik zal jou zeggen wat ik jou wens te vertellen. Al het andere dat je hoort of ziet, moet voor jou iets zijn wat nooit is gezegd of gezien. Alleen zo ben je veilig, zeker als damane. Damane zijn te waardevol om in een gril te worden gedood, maar je zult mogelijk eens merken dat je niet alleen stevig wordt gestraft, maar ook je hand om te schrijven of je tong voor het spreken hebt verloren. Damane kunnen doen wat ze moeten doen zonder dat.’

Egwene huiverde al was het niet zo koud. Ze trok haar mantel dicht, waarbij haar hand langs de lijn streek en geschrokken veerde ze recht. ‘Dit is een afschuwelijk ding. Hoe kunnen jullie dit iemand aandoen? Welke zieke geest heeft dit ooit bedacht?’

De blauwogige sul’dam met de lege lijn gromde: ‘Deze is nu al beter af zonder tong, Renna.’

Renna glimlachte slechts geduldig. ‘Hoe kan het afschuwelijk zijn? Kunnen we toestaan dat iemand die kan doen wat een damane kan, vrij rondloopt? Soms worden er mannen geboren die als vrouw marath’damane zouden zijn. Het bestaat hier ook, heb ik vernomen. Ze moeten natuurlijk worden gedood, maar vrouwen worden niet waanzinnig. Ze kunnen beter damane worden dan problemen veroorzaken door om de macht te strijden. Wat betreft de geest die voor het eerst aan de a’dam dacht, het was de geest van iemand die zich Aes Sedai noemde.’

Egwene besefte dat haar gezicht een en al ongeloof uitstraalde omdat Renna hardop lachte. ‘Toen Luthair Paendrag Mondwin, de zoon van Artur Haviksvleugel, voor het eerst tegenover de Legers van de

Nacht stond, waren er velen onder hen die zich Aes Sedai noemden. Ze streden onderling om de macht en gebruikten de Ene Kracht op het slagveld. Een van hen, een vrouw die Deain heette, dacht dat zij aan macht kon winnen door de keizer te dienen, al was hij toen nog geen keizer natuurlijk. Ze kwam naar hem toe met een voorwerp dat zij had vervaardigd, de eerste a’dam, en hij zat rond de nek van een andere Aes Sedai. Hoewel die Aes Sedai Luthair niet wilde dienen, dwong de a’dam haar tot dienstbaarheid. Deain maakte meer a’dam, de eerste sul’dam werden gevonden, en gevangen vrouwen die zich Aes Sedai noemden, ontdekten dat ze in feite slechts marath’damane waren, Zij die beteugeld moeten worden. Men zegt dat toen Deain zelf werd beteugeld, haar gegil de Torens van Middernacht deed schudden, maar uiteraard was ook zij marath’damane en die mogen niet vrij loslopen. Misschien word jij wel een van hen die de kunde bezitten a’dam te maken. Als dat zo is, zul je vertroeteld worden, daar kun je zeker van zijn.’

Egwene keek verlangend naar het landschap waar ze doorheen reden. Het land begon lage heuvels te vormen en het magere bos verdween en ging over in verspreide boomgroepen, maar ze was er zeker van dat ze zich daartussen zou kunnen verstoppen. ‘Word ik verondersteld verlangend uit te zien naar een leven waarin ik als een schoothondje word vertroeteld?’ zei ze verbitterd. ‘Een heel leven aan de ketting van mannen of vrouwen die denken dat ik een soort beest ben?’