Выбрать главу

‘Ik heb het ook gehoord en sindsdien heb ik niemand meer gezien. Heb jij Egwene of Min gezien?’

Elayne schudde het hoofd en zakte in elkaar om op de grond te gaan zitten. ‘Niet nadat... Die man sloeg Min neer. En een van die vrouwen probeerde iets rond Egwenes hals vast te maken. Dat kon ik nog net zien voor ik ervandoor ging. Ik denk niet dat ze weg konden komen, Nynaeve. Ik had iets moeten doen. Min gaf een jaap in de hand die mij vastgreep en Egwene... Ik ben gewoon gevlucht, Nynaeve. Ik besefte dat ik vrij was en ben weggehold. Mijn moeder kan maar beter met Garet Brin trouwen en zo gauw mogelijk een andere dochter krijgen. Ik ben niet geschikt voor de troon.’

‘Wees geen gans,’ zei Nynaeve scherp. ‘Denk eraan, ik heb nog steeds een pakje schapentongwortel bij mijn kruiden.’ Elayne zat met haar hoofd in haar handen en reageerde niet op het grapje. ‘Luister naar me, meisje. Zag je mij blijven om twintig of dertig geharnaste mannen te bevechten, om maar niet te spreken van de Aes Sedai? Als jij was gebleven, zou jij vrijwel zeker gevangen zijn genomen. Of je zou zijn gedood. Ze leken om de een of andere reden alleen belangstelling te hebben voor Egwene en mij. Misschien kon het ze niets schelen of jij nou in leven bleef of niet.’ Waarom hébben ze belangstelling voor Egwene en mij? Waarom nou net in ons? Waarom heeft Liandrin dit gedaan? Waarom? Ze wist evenmin het antwoord als toen ze zich dit alles voor het eerst afvroeg. ‘Als ik gestorven was door ze te helpen...,’ begon Elayne. ‘... zou je dood zijn. En dan zou je niemand meer kunnen helpen, hen niet en jezelf niet. Nou, sta op en veeg je kleed af.’ Nynaeve zocht in haar zadeltassen naar een borstel. ‘En doe je haar.’ Elayne stond langzaam op en nam de borstel met een klein lachje aan. ‘Je klinkt net als Lini, mijn oude kinderverzorgster.’ Ze begon te borstelen, haar ogen dichtknijpend als de klitten bleven vastzitten. ‘Maar hoe kunnen we ze helpen, Nynaeve? Misschien ben je als je kwaad bent even sterk als een zuster, maar zij hebben ook vrouwen die kunnen geleiden. Ik kan me niet indenken dat het Aes Sedai zijn, maar ze kunnen wel geleiden. We weten niet eens welke kant ze zijn opgegaan.’

‘Naar het westen,’ zei Nynaeve. ‘Dat mens Suroth noemde Falme en dat ligt op het meest westelijke puntje van de Kop van Toman. We zullen naar Falme gaan en ik hoop dat Liandrin daar zal zijn. Ik zal haar nog de dag laten vervloeken dat haar moeder voor het eerst haar vader zag. Maar eerst moeten we kleren vinden die bij deze streek passen. Ik heb Taraboners en Domani in de Toren gezien, en wat zij aan hebben, lijkt niet op onze kleren. We zouden in Falme meteen als vreemdelingen worden herkend.’

‘Ik zou een Domaans gewaad wel aardig vinden. Hoewel mijn moeder zeker een toeval zou krijgen als ze ooit hoorde dat ik er een had gedragen, en Lini zou het me zeker tot haar dood laten horen. Maar zelfs al vinden we een dorp, kunnen we ons dan nieuwe kleren veroorloven? Ik weet niet hoeveel geld jij hebt, maar ik heb slechts tien goudmarken en mogelijk het dubbele aan zilver. Daar kunnen we ons wel een week of twee mee redden, maar ik weet niet wat we daarna moeten.’

‘Die paar maanden als Novice in Tar Valon,’ zei Nynaeve lachend, ‘hebben jou geen spat veranderd. Je denkt nog steeds als de erfgenaam van een koninkrijk. Ik heb nog niet het tiende van wat jij hebt, maar samen hebben we met gemak genoeg om er twee tot drie maanden van te kunnen leven. Langer nog als we zuinig aan doen. Ik ben niet van plan nieuwe kleding voor ons te kopen. Mijn grijze zijden gewaad zal ons van pas komen, met al die parels en dat gouddraad. Als ik geen vrouw kan vinden die ons daarvoor twee of drie sterke kledingstukken wil geven, dan krijg jij mijn ring en word ik Novice.’ Ze zwaaide zich op in het zadel en stak een hand uit om Elayne achter haar op het paard te trekken.

‘Wat doen we als we Falme bereiken?’ vroeg Elayne terwijl ze een goed plekje zocht op de paardenrug.

‘Dat weet ik pas als we er zijn.’ Nynaeve zweeg en liet het paard stilstaan. ‘Weet je zeker dat je dit wilt doen? Het zal gevaarlijk worden.’

‘Gevaarlijker dan wat Egwene en Min meemaken? Zij zouden ook achter ons aan komen als het andersom was. Dat weet ik zeker. Blijven we vandaag hier verder staan?’ Elayne schopte met haar hielen tegen de flanken en de merrie sprong weg.

Nynaeve stuurde het paard bij tot de zon, nog steeds iets voor haar hoogste punt, hen recht in de rug scheen. ‘We zullen heel behoedzaam moeten zijn. De Aes Sedai die wij kennen, kunnen een geleidster van ver herkennen. Deze Aes Sedai zijn mogelijk in staat ons uit een menigte op te pikken als ze naar ons op zoek zijn en we kunnen maar beter aannemen dat ze dat zijn.’ Ze waren zeker uit op Egwene en mij. Maar waaromf

‘Ja, behoedzaam. Je hebt al eerder gelijk gekregen. We zullen hen zeker niet kunnen helpen als wij ook gevangen worden genomen.’ Elayne was even stil. ‘Denk je dat het allemaal leugens waren, Nynaeve? Wat Liandrin ons vertelde over Rhand, over dat hij in gevaar verkeerde? En over de anderen? Aes Sedai liegen niet.’ Nu was het Nynaeves beurt er het zwijgen toe te doen. Ze dacht terug aan Sheriam, die haar had verteld van de geloften die een vrouw aflegde als ze tot het zusterschap werd verheven. De geloften werden uitgesproken in een ter’angreaal die haar bond om de gelofte gestand te doen. Geen woord zeggen dat niet waar is. Dat was de ene kant, maar iedereen wist dat de waarheid van een Aes Sedai niet altijd de waarheid was die je dacht te horen. ‘Ik vermoed dat Rhand op dit moment zijn voeten warmt voor het haardvuur van heer Agelmar in Fal Dara,’ zei ze. ‘Ik kan me nu geen zorgen over hem maken. Ik moet aan Egwene en Min denken.’

‘Ik neem aan van wel,’ zei Elayne met een zucht. Ze schoof achter het zadel heen en weer. ‘Als het heel ver naar Falme is, Nynaeve, dan reken ik erop dat ik de helft van de reis in het zadel mag. Ik zit hier niet echt gemakkelijk. We komen zo nooit in Falme als je de merrie haar eigen snelheid laat bepalen.’

Nynaeve spoorde met haar laarzen de merrie aan tot een snellere draf. Elayne slaakte een gilletje en greep Nynaeve bij haar mantel beet. Nynaeve besloot in stilte dat als zij op haar beurt op de paardenrug móest zitten, zij niet zou klagen als Elayne het paard liet galopperen; verder negeerde ze grotendeels het gesteun van de vrouw die achter haar op en neer wipte. Ze had het te druk met te hopen dat ze tegen de tijd dat ze in Falme waren, niet langer bang maar weer gewoon kwaad kon zijn.

De bries werd frisser, koel en prikkelend, met al iets van de komende koude.

41

Meningsverschillen

De donder rommelde langs de leigrijze middaghemel. Rhand trok de kap van zijn mantel over zijn hoofd en hoopte dat die tenminste iets van de koude regen zou tegenhouden. Rood stapte suf door de modderige plassen. De kap hing doorweekt om Rhands hoofd, net als zijn mantel rond de schouders, en zijn mooie zwarte jas was al even nat en even koud. De temperatuur zou niet veel lager hoeven te zakken om de regen te laten overgaan in sneeuw of natte sneeuw, wat spoedig zou gebeuren. De mensen in het dorp waar ze doorheen waren gereden, hadden gezegd dat er dit jaar al twee keer een pak sneeuw was gevallen. Huiverend wilde Rhand eigenlijk liever sneeuw. Dan zou hij tenminste niet tot op de huid doorweekt zijn. De colonne ploeterde verder, met een waakzaam oog op het licht glooiende landschap. Ingtars Grijze Uil hing ondanks de windstoten slap omlaag. Hurin trok soms zijn kap even terug om de lucht te ruiken. Hij zei dat regen en kou geen invloed hadden op het spoor, zeker niet op het soort spoor dat hij volgde, maar tot dusver had de snuiver niets gevonden. Achter zich hoorde Rhand Uno een vloek mompelen. Loial bleef zijn zadeltassen maar nakijken. Hij leek het niet erg te vinden dat hijzelf nat werd, maar maakte zich voortdurend zorgen over zijn boeken. Iedereen voelde zich ellendig, behalve Verin, die diep in gedachten verzonken leek. Zo diep dat haar kap afgleed, waardoor de regen haar vol in het gezicht sloeg. ‘Kunt u hier niets tegen doen?’ wilde Rhand van haar weten. Een stemmetje in zijn hoofd vertelde hem dat hij het zelf ook kon. Hij hoefde slechts saidin te omarmen. Zo heerlijk, de roep van saidin. Gevuld te zijn met de Ene Kracht om een te zijn met de storm. Om de zon aan de hemel terug te brengen of om die woedende storm te berijden. Die tot een furie op te zwepen en de Kop van Toman van oceaan tot aan de vlakte schoon te boenen. Saidin te omarmen. Hij onderdrukte het verlangen genadeloos.