Выбрать главу

Rhand besefte amper dat hij stond. De leegte had hem omringd, hij voelde saidin en de Ene Kracht stroomde in hem naar binnen. Dat feit zorgde ervoor dat de leegte bijna openbarstte. Was dit echt? Was het een droom? Kon hij in een droom geleiden? Maar de vloedgolf die door hem heen kolkte, spoelde zijn twijfel weg. Hij wierp het naar Ba’alzamon, wierp de zuivere Ene Kracht, de Kracht die het

Rad deed draaien, de Kracht die zeeën deed branden en bergen verslond.

Ba’alzamon deed een halve stap achteruit en omklemde de banier die hij voor zich hield. Vlammen laaiden op in zijn wijd open ogen en mond en de duisternis leek hem in schaduw te hullen. In de Schaduw. De Kracht schoot de zwarte mist in en verdween, werd opgezogen als water door uitgedroogd zand.

Rhand putte saidin, wilde meer, steeds meer opnemen. Zijn vlees leek zo koud dat het bij een aanraking zou vergruizen; het vlees brandde alsof het zou wegkoken. Zijn botten stonden op het punt te verbrijzelen tot kille askorrels. Hij gaf er niets om, het was of hij het leven zelf dronk.

‘Dwaas!’ brulde Ba’alzamon. ‘Je zult jezelf vernietigen.’ Mart. De gedachte dreef ergens voorbij die alles verterende vloed. De dolk. De Hoorn. Fajin. Emondsveld. Ik mag nog niet sterven. Hij wist niet goed hoe hij het deed, maar opeens was alles weg, saidin en de leegte. Onbeheerst rillend viel hij naast het bed op zijn knieën neer en sloeg de armen om zich heen in een vergeefse poging het beven te stoppen.

‘Dat is beter, Lews Therin.’ Ba’alzamon gooide de banier op de grond en zette zijn handen op de rugleuning van de stoel. Sliertjes rook stegen op tussen zijn vingers. De schaduw omhulde hem niet meer. ‘Daar ligt je banier, Verwantslachter. Veel zal die je niet helpen. Duizend touwtjes in duizend jaren hebben je hier gebracht. Tienduizenden, geweven in de Eeuwen, binden je als een schaap voor de slacht. Het Rad zelf houdt je gevangen in je eigen lot, Eeuw na Eeuw. Maar ik kan je vrij maken. Slappe hond, op de hele wereld kan alleen ik je bijbrengen hoe je de Kracht kunt geleiden, alleen ik kan verhinderen dat het je doodt voor je de kans loopt krankzinnig te worden, alleen ik kan de waanzin tegenhouden. Je hebt me eerder gediend, Lews Therin. Dien me wederom of wees voor altijd verdoemd!’ ik heet,’ zei Rhand tussen zijn klapperende tanden door, ‘Rhand Altor.’ Zijn rillen dwong hem de ogen te sluiten en toen hij ze weer opendeed, was hij alleen.

Ba’alzamon was weg. De schaduw was weg. Zijn zadeltassen stonden dichtgegespt tegen de stoel en een kant puilde uit door de Drakenbanier, precies zoals hij ze had neergezet. Maar van de rugleuning rezen nog sliertjes rook op uit de verkoolde vingerafdrukken.

42

Falme

Nynaeve drukte Elayne terug in de smalle steeg tussen de winkel van een kledingkoopman en een pottenbakkerij toen het vrouwenpaar, dat door een zilveren lijn was verbonden, voorbijkwam in de kasseienstraat die de haven van Falme met de stad verbond. Ze wilde niet het gevaar lopen al te dicht bij dat paar te komen. De mensen op straat maakten ruim baan voor die twee, zelfs nog sneller dan ze voor de Seanchaanse soldaten deden of voor de enkele palankijn van een edelman die nu werd rondgedragen met dikke gordijnen tegen de kou. Zelfs de straatkunstenaars boden niet aan hun portret in krijt of potlood te tekenen, hoewel ze ieder ander wel lastig vielen. Nynaeves mond verstrakte toen haar ogen de sul’dam en damane door de menigte volgden. Zelfs na die paar weken in deze stad maakte dat haar misselijk. Misschien voelde ze zich er nu nog zieker door. Ze kon zich niet voorstellen dat men een vrouw zoiets aandeed, zelfs Moiraine of Liandrin niet.

Nou ja, Liandrin misschien wel, gaf ze bitter toe. Soms, ’s nachts in de kleine, stinkende kamer die ze van de visboer beneden hadden gehuurd, dacht ze aan wat ze Liandrin zou willen aandoen als ze haar te pakken kregen. Liandrin zelfs nog meer dan Suroth. Meermalen schrok ze van haar eigen wreedheid, zelfs als ze zich verkneukelde over haar eigen slimme ideeën.

Terwijl ze het tweetal in het oog trachtte te houden, viel haar blik op een man die vel over been was. Hij liep een heel eind verder op straat en het gekrioel van de menigte maakte hem al snel weer onzichtbaar. Ze ving nog net een grote neus in een smal gezicht op. Hij droeg een rijke bronskleurige fluwelen mantel van Seanchaanse snit over zijn kledij, maar ze dacht niet dat hij een Seanchaan was. De dienaar die hem volgde, was er echter wel een, van hoge rang, met een geschoren slaap. De plaatselijke bewoners hadden de Seanchaanse gewoonten, zeker dat soort kapsels, niet overgenomen. Hij leek op Fadati Fajin, dacht ze en geloofde het niet. Dat kan niet. Niet hier.

‘Nynaeve,’ zei Elayne zachtjes. ‘Kunnen we nu verder? Die appel-venter staat naar zijn kraam te kijken alsof hij denkt dat er enkele ogenblikken geleden meer appels waren. Ik zou niet willen dat hij zich gaat afvragen wat ik in mijn zakken heb.’ Ze droegen beiden lange schapenleren jassen met lichtrode geborduurde spiralen op het bovenstuk. Het was een plattelandsdracht, maar die kon er in Falme heel goed mee door, waar veel mensen van de boerderijen en dorpen waren aangekomen. Tussen zoveel onbekenden kon het tweetal zich onopgemerkt bewegen. Nynaeve had haar vlecht uitgeborsteld en haar gouden ring, het serpent dat zijn eigen staart opat, hing nu onder haar gewaad naast de zware ring van Lan aan het leren koordje rond haar nek. De grote jaszakken van Elayne puilden verdacht uit. ‘Heb je appels gestolen?’ siste Nynaeve zachtjes, terwijl ze Elayne mee de drukke straat in trok. ‘Elayne, we hoeven niet te stelen. In ieder geval nog niet.’

‘Nee? Hoeveel geld hebben we nog over? De laatste paar dagen heb jij rond etenstijd verdacht vaak “geen trek” gehad.’

‘Nou, ik heb geen trek!’ snauwde Nynaeve en probeerde het holle gevoel in haar buik te vergeten. Alles had aanzienlijk meer gekost dan zij had verwacht. Ze had de inwoners horen klagen hoe sterk de prijzen sinds de komst van de Seanchanen waren gestegen. ‘Geef me er maar een.’ De appel die Elayne uit haar zak opdiepte, was klein en hard, maar hij bleek verrukkelijk zoet toen Nynaeve erin beet. Ze likte het sap van haar lippen. ‘Hoe heb je ze kunnen...’ Ze hield Elayne met een ruk tegen en keek haar recht in de ogen. ‘Heb je...? Heb je...?’ Ze wist niet hoe ze het moest zeggen met al die voorbijgangers, maar Elayne begreep het.

‘Maar een heel klein beetje. Ik heb ervoor gezorgd dat die stapel oude, overrijpe meloenen omrolde en toen hij ze ging terugleggen...’ Ze schaamde zich niet eens zo erg, zag Nynaeve, dat ze bloosde of verlegen keek. Ze beet onbezorgd in haar appel en trok haar schouders op. ‘Je hoeft me niet zo boos aan te kijken. Ik heb heel goed rondgekeken om er zeker van te zijn dat er geen damane in de buurt was.’ Ze snoof. ‘Als ik zo’n gevangene was, zou ik mijn bewaakster niet helpen om van andere vrouwen slavinnen te maken. Hoewel, als je ziet hoe deze Falmenaren zich gedragen, dan zou je denken dat ze hun hele leven al de mensen dienen die hun doodsvijanden zouden moeten zijn.’ Ze bekeek de mensen die zich voorbij haastten met openlijke verachting. Zelfs van grote afstand kon je zien waar Seanchanen, ook gewone soldaten, liepen vanwege de buigingen van de Falmenaren. ‘Ze zouden zich moeten verzetten. Ze zouden moeten terugvechten.’

‘Hoe? Tegen... zoiets?’

Ze moesten net als ieder ander naar de zijkant van de straat lopen toen Seanchaanse soldaten uit de richting van de haven naderden. Het lukte Nynaeve een buiging te maken, met haar handen op haar knieën, haar gezicht keurig effen en nietszeggend. Elayne was langzamer en maakte haar buiging met een vies vertrokken mond. De wacht bestond uit twintig geharnaste mannen en vrouwen te paard, waar Nynaeve dankbaar voor was. Ze kon er maar niet aan wennen dat mensen dingen bereden die eruitzagen als staartloze katten met bronskleurige schubben. En een berijder van zo’n vliegend beest maakte haar altijd duizelig. Ze was blij dat er maar zo weinig van hen waren. Toch draafden er twee aangelijnde beesten met de wacht mee, vleugelloze vogels met een ruw leren vel en scherpe snavels die nog hoger boven de kasseien reikten dan de gehelmde soldaten. Met hun lange lenige poten leken ze sneller te kunnen lopen dan elk paard.