De man die ze zocht, zat alleen op zijn vaste plekje aan een hoektafel in zijn wijn te mopperen. ‘Hebt u tijd om te praten, schipper Do mon?’ vroeg ze.
Hij keek op en wreef met een hand langs zijn baard toen hij zag dat ze niet alleen was. Ze vond zijn kale bovenlip nog steeds niet bij zijn baard passen. ‘Zo, dus je hebt een paar vriendinnen meegebracht om op mijn kosten wat te drinken, nietwaar? Nou, die Seanchaanse heer heeft mijn lading gekocht, dus heb ik geld. Ga zitten.’ Elayne schrok zich dood toen hij plotseling brulde: ‘Waard! Wat kruidenwijn!’
‘Maak je geen zorgen,’ zei Min tegen haar, terwijl ze op de hoek ging zitten van een van de banken rond de tafel. ‘Hij praat en ziet er alleen maar uit als een beer.’ Elayne ging aan de andere kant zitten en keek ongerust.
‘Een beer, hè?’ lachte Domon. ‘Misschien. Maar jij dan, meisje? Heb je het plan om te vertrekken opgegeven? Die kledij ziet er volgens mij Seanchaans uit.’
‘Nooit!’ zei Min heftig, maar de komst van het dienstmeisje met de dampende kruidenwijn bracht haar tot zwijgen. Domon was al even voorzichtig. Hij wachtte tot het meisje met zijn geld was weggegaan voor hij wat zei. ‘Het Fortuin moge me slaan, meisje. Ik wou je niet boos maken. De meeste mensen willen enkel doorgaan met hun leven, of het nu Seanchanen zijn of anderen.’ Nynaeve leunde met haar onderarmen op tafel. ‘Wij willen ook doorgaan met ons leven, schipper, maar zonder Seanchanen. Ik heb begrepen dat u spoedig onder zeil gaat.’
‘Ik zou vandaag uitvaren als het kon,’ zei Domon somber. ‘Om de paar dagen laat die Turak mij opdraven voor een verhaal over de ouwe dingen die ik allemaal heb gezien. Zie ik eruit als een speelman? Ik dacht hem een verhaaltje of twee te vertellen en er dan vandoor te gaan. Nu begin ik zo langzamerhand te geloven dat het twee kanten op kan gaan zodra ik hem niet meer vermaak. Of hij laat me gaan, of hij laat mijn hoofd afhakken. De man ziet er zacht uit, maar vanbinnen is hij van ijzer en z’n hart is van ijs.’
‘Kan uw schip de Seanchanen omzeilen?’ vroeg Nynaeve. ‘Het Fortuin moge me slaan, maar ik kan de haven uitglippen als een damane de Schuimvlok niet volkomen versplintert. Dat kan ik inderdaad. En als ik een Seanchaans schip met een damane niet te dichtbij laat komen als ik eenmaal op zee ben. Die kust hier is een en al zandbank en de Schuimvlok ligt hoog op het water. Ik kan haar door water sturen waar die zware Seanchaanse schuiten niet kunnen komen. Ze moeten om deze tijd van het jaar uitkijken voor de kustwinden, en als ik de Schuimvlok eenmaal...’
Nynaeve onderbrak hem. ‘Dan boeken we een reis bij u, schipper. We zijn met z’n vieren en ik verwacht van u dat u kunt uitzeilen zodra we aan boord zijn.’
Domon wreef met zijn vinger over zijn bovenlip en tuurde in zijn wijn. ‘Tja, als we het daarover hebben, bestaat er nog steeds het probleem om de haven uit te komen, zie je. Die damane...’
‘En als ik u vertel dat u met iets beters dan een damane uitzeilt?’ zei
Nynaeve zacht. Mins ogen werden groot toen ze besefte waar Nynaeve op aanstuurde.
Bijna onhoorbaar mompelde Elayne: ‘En dan zeg jij dat ik voorzichtig moet zijn.’
Domon had alleen maar oog voor Nynaeve en hij keek heel achterdochtig. ‘Wat bedoel je?’ fluisterde hij.
Nynaeve deed haar jas open en frommelde bij haar nek. Ten slotte trok ze aan een leren koordje dat onder haar gewaad was weggestopt. Er hingen twee gouden ringen aan. Min zuchtte toen ze de ene zag. Die ene massieve ring had ze op straat in Nynaeves aura gelezen, maar ze wist dat die andere ring, kleiner en gemaakt voor een slanke vrouwenvinger, Domons ogen deed uitpuilen. Een serpent dat in zijn eigen staart beet.
‘U weet wat dit aangeeft,’ zei Nynaeve en wilde de serpentring losmaken, maar Domon legde zijn hand eroverheen. ‘Doe weg.’ Zijn ogen schoten verontrust rond. Voor zover Min kon zien, keek niemand, maar hij zag eruit alsof hij dacht dat iedereen naar hen zat te loeren. ‘Die ring is gevaarlijk. Als ze hem zien...’
‘Zolang u maar weet wat het betekent,’ zei Nynaeve met een kalmte die Min haar benijdde. Ze trok het koord uit Domons hand en bond het weer om haar nek.
‘Ik weet het,’ zei hij hees. ‘Ik weet wat het betekent. Misschien is er een kans als... Vier, zei je? Dat meisje dat mijn verhalen zo leuk vindt, zal wel een van de vier zijn, neem ik aan. En jij en...’ Hij staarde Elayne aan. ‘Dat kind is toch geen... niet zoals jij.’ Elayne ging boos rechtop zitten, maar Nynaeve legde een hand op haar arm en glimlachte sussend naar Domon. ‘Zij reist met mij mee, schipper. U zult verbaasd zijn wat wij kunnen doen, zelfs voor we de ring hebben verdiend. Als we uitvaren, zult u er drie op uw schip hebben die zonodig damane kunnen bevechten.’
‘Drie,’ zuchtte hij. ‘Dan hebben we een kans. Misschien...’ Even lichtte zijn gezicht op toen hij naar hen keek, maar het betrok meteen weer. ‘Ik zou jullie eigenlijk snel naar de Schuimvlok moeten meenemen en uitvaren, maar het Fortuin moge me prikken als ik je niet zou vertellen wat je hier te wachten staat als je blijft, en misschien zelfs wel als je met me meegaat. Luister en onthoud wat ik zeg.’ Hij keek nog eens zorgvuldig om zich heen. Zijn stem werd nog zachter en hij koos zijn woorden behoedzaam, ik heb een... een vrouw gezien die net zo’n ring droeg en door de Seanchanen werd overmeesterd. Een aardig, slank meisje met een grote zwaardh... een grote man bij zich, die wist hoe hij een zwaard moest gebruiken. Een van de twee moet onvoorzichtig zijn geweest, want de Seanchanen legden een hinderlaag. Die grote kerel sloeg zes, zeven soldaten tegen de grond voor hijzelf stierf. De... de vrouw... Er kwamen zes damane om haar heen staan die opeens uit de steegjes stapten. Ik dacht echt dat ze iets... ging doen – je weet wat ik bedoel – maar... Ik weet niets van die dingen. Het ene moment zag ze eruit alsof ze hen allemaal ging vernietigen, en toen was haar gezicht een en al afgrijzen en stond ze te krijsen.’
‘Ze sneden haar af van de Ware Bron.’ Elaynes gezicht was spierwit. ‘Doet er niet toe,’ zei Nynaeve kalm. ‘Wij laten ons niet hetzelfde overkomen.’
‘Ja, dat zal misschien wel zo zijn, als je het zegt. Maar tot de dag van mijn dood zal ik het nooit vergeten. Ryma! Help me! Dat gilde ze. En een van de damane viel huilend op straat neer, en toen deden ze zo’n halsband om de nek van die... vrouw, en ik... ik ben ervandoor gegaan.’ Hij trok zijn schouders op, wreef over zijn neus en tuurde in zijn beker, ik heb gezien hoe drie vrouwen gevangen werden genomen, en ik kan er niet tegen. Ik zou m’n ouwe oma op de kade laten staan, als ik kon uitvaren, maar ik moest het je vertellen.’
‘Egwene heeft verteld dat ze er twee gevangen hebben,’ zei Min langzaam. ‘Ryma, van de Gele Ajah, maar ze wist niet wie die andere was.’ Nynaeve keek haar doordringend aan en ze hield met een rood hoofd haar mond. Aan Domons gezicht te zien had ze hun zaak geen goed gedaan door hem te vertellen dat de Seanchanen twee en niet een Aes Sedai vasthielden.
Toch keek hij Nynaeve opeens fel aan en nam een forse slok wijn. ‘Dus daarom zijn jullie hier? Om die twee... te bevrijden? Je zei dat er drie waren.’
‘U weet wat u moet weten,’ zei Nynaeve kortaf. ‘U moet zich de komende twee, drie dagen gereedhouden om onmiddellijk uit te varen. Doet u het, of blijft u liever hier om te zien of ze uw hoofd er uiteindelijk af zullen slaan? Er zijn meer schepen, kapitein, en ik wil vandaag nog zeker zijn dat we met een schip kunnen uitvaren.’ Min hield haar adem in. Onder de tafel hield ze haar vingers gekruist. Uiteindelijk knikte Domon. ‘Ik zal klaar zijn.’ Toen ze weer op straat stonden, zag Min verrast dat Nynaeve tegen de gevel van de herberg steun zocht zodra de deur was dichtgevallen. ‘Ben je ziek, Nynaeve?’ vroeg ze angstig.
Nynaeve haalde diep adem. Ze kwam overeind en trok aan haar mantel. ‘Bij sommige mensen,’ zei ze, ‘moet je heel zelfverzekerd zijn. Als je ze een spoortje twijfel laat zien, sturen ze je een richting op die je niet wilt. Licht, ik was bang dat hij nee zou zeggen. Kom, we moeten nog plannen maken. Er zijn nog een of twee probleempjes uit de weg te ruimen.’