‘Alleen voor het evenwicht, Ingtar.’ Rhand stond op een voet te wankelen en moest zijn andere voet op de grond zetten om niet te vallen. Hij schoof snel de kling in de schede en pakte de grijze mantel op die als vermomming diende. De mantel was door de motten aangevreten en onderaan, gerafeld, maar gevoerd met dikke schapenwol en de aanwakkerende westenwind was koud. ‘Ik wou dat ze terugkwamen.’
Het was alsof zijn wens een teken was geweest, want Uno zei opeens: ‘Er komen verdomde ruiters aan, heer.’ Scheden kletterden toen de rest van de krijgslieden hun zwaard trok. Sommigen sprongen in het zadel en pakten hun lans.
De spanning verminderde toen Hurin de heuvel op kwam draven met de anderen achter zich aan. Zijn melding bracht de spanning terug. ‘We hebben het spoor gevonden, heer Ingtar.’
‘We zijn het bijna tot aan Falme gevolgd,’ zei Mart bij het afstijgen. De blos op zijn bleke wangen leek een bespotting van gezondheid. De huid spande strak om zijn schedel. De Shienaranen kwamen om hen heen staan, even opgewonden als hij. ‘Fajin is alleen en Falme is de enige plaats waar hij heen kan zijn gegaan. Hij moet de dolk bij zich hebben.’
‘We hebben ook Witmantels gezien,’ voegde Perijn eraan toe toen hij met een zwaai uit zijn zadel sprong. ‘Honderden.’
‘Witmantels?’ riep Ingtar fronsend uit. ‘Hier? Nou als ze ons niet in de weg lopen, vallen wij hen ook niet lastig. Als de Seanchanen zich met hen bezighouden, wordt het voor ons makkelijker de Hoorn te vinden.’ Zijn blik viel op Verin, die nog bij het vuur zat. ‘Ik neem aan dat u me nu gaat vertellen dat ik naar u had moeten luisteren, Aes Sedai. De man is écht in Falme.’
‘Het Rad weeft wat het Rad wil,’ zei Verin effen. ‘Als je met ta’veren te maken krijgt, zijn de gebeurtenissen voorbestemd. Het is mogelijk dat het Patroon deze vertraging nodig achtte. Het Patroon zet alles precies op zijn plaats en als we die proberen te veranderen, zeker als er een ta’veren bij betrokken is, verandert het weefsel in het Patroon om ons weer terug te plaatsen waar we behoren te zijn.’ Er viel een ongemakkelijk zwijgen, dat ze niet leek op te merken. Ze bleef wat gedachteloos met de tak doortekenen. ‘Nu moeten we plannen maken, lijkt mij. Het Patroon heeft ons eindelijk naar Falme gevoerd. De Hoorn van Valere is naar Falme gebracht.’ Ingtar hurkte tegenover haar neer aan de andere kant van het kampvuurtje. ‘Als er genoeg mensen hetzelfde zeggen, ben ik geneigd het te geloven. De mensen uit deze streek zeggen dat de Seanchanen er blijkbaar weinig om geven wie Falme binnengaat of eruit vertrekt. Ik neem Hurin en enkele anderen mee de stad in. Als hij met behulp van Fajins spoor de Hoorn heeft... nou ja, laten we dan maar weer verder zien.’
Met haar voet wiste Verin het wiel dat ze in het zand had getekend. In plaats daarvan trok ze twee korte strepen die elkaar aan de punt raakten. ‘Ingtar en Hurin. En Mart, omdat hij de dolk kan voelen als hij er vlakbij is. Je wilt toch mee, nietwaar Mart?’ Mart leek twee dingen tegelijk te willen, maar hij knikte weifelend, ik moet wel, hè? Ik moet die dolk vinden.’
Een derde streep vormde een vogelpoot. Verin keek Rhand van opzij aan.
‘Ik ga mee,’ zei hij. ‘Daarom ben ik meegereden.’ Een vreemd licht verscheen in de ogen van de Aes Sedai, een vonkje, alsof ze iets wist, waardoor hij zich niet op z’n gemak voelde. ‘Voor Mart. Om te helpen de dolk te vinden,’ zei hij scherp, ‘en voor Ingtar om de Hoorn te vinden. En Fajin, dacht hij zelf. Ik moet Fajin vinden als het nog niet te laat is.
Verin trok er een vierde streep bij, waardoor het vogelspoor een onafgemaakte ster vormde. ‘Wie nog meer?’ vroeg ze zachtjes. Ze hield de tak klaar.
‘Ik,’ zei Perijn, net voor Loial zich wilde aanmelden, ik denk dat ik ook graag mee zou willen gaan.’ Vervolgens riepen Uno en alle andere Shienaranen in koor dat ze eveneens mee wilden. ‘Perijn was het eerst,’ merkte Verin op, alsof daarmee alles geregeld was. Ze trok een vijfde streep en een cirkel rond de vijf strepen. De haartjes in Rhands nek gingen overeind staan. Het was hetzelfde rad dat ze eerder had weggeveegd. ‘Vijf rijden uit,’ mompelde ze. ‘Ik zou echt graag Falme willen zien,’ zei Loial. ‘Ik heb de Arythische Oceaan nog nooit gezien. Bovendien kan ik de kist dragen, als de Hoorn er nog in zit.’
‘U kunt mij maar beter ook meenemen, heer,’ zei Uno. ‘U en heer
Rhand kunnen wel een tweede als rugdekking gebruiken als die bloed-Seanchanen u proberen tegen te houden.’ De andere krijgslieden vielen hem grommend bij.
‘Doe niet zo dwaas,’ zei Verin scherp. Haar blik bracht allen tot zwijgen. ‘Jullie kunnen niet allemaal mee. Hoe zorgeloos de Seanchanen zich ook tegenover vreemden gedragen, twintig krijgslieden zullen hen zeker opvallen. En als krijgslieden zien jullie er zeker niet uit, met of zonder wapenrusting. Vijf mannen zullen net geen aandacht trekken en het is gepast dat de drie ta’veren onder ons erbij zijn. Nee, Loial, jij moet ook hier blijven. Er zijn geen Ogier op de Kop van Toman. Je zou meer aandacht trekken dan de anderen samen.’
‘En wat doet u?’
Verin schudde haar hoofd. ‘Je vergeet de damane.’ Haar mond vertrok van afkeer toen ze het zei. ‘Ik zou jullie alleen kunnen helpen door de Ene Kracht te geleiden en dat betekent dus helemaal geen hulp, omdat ik dan die vrouwen aantrek. Zelfs als ze te ver weg zijn om mij te zien, voelen ze nog wel dat een vrouw geleidt – of een man wat dat betreft – als die niet heel voorzichtig is en maar heel weinig van de Ene Kracht geleidt.’ Ze keek Rhand niet aan. Op hem maakte het de indruk dat ze dat heel opvallend niet deed, en Mart en Perijn schrokken opeens gespannen op.
‘Een man,’ snoof Ingtar. ‘Verin Sedai, waarom meer problemen toevoegen? We hebben onze handen al vol, ook zonder ons mannen in te beelden die kunnen geleiden. Maar het zou helpen als u erbij was. Als we u nodig hebben...’
‘Nee. Jullie vijf moeten alleen gaan.’ Haar voet veegde over het wiel dat in het zand was getrokken, waardoor het gedeeltelijk werd uitgewist. Ze keek ieder afzonderlijk lang aan, strak en met diepe rimpels in haar voorhoofd. ‘Vijf rijden uit.’
Heel even leek het erop dat Ingtar het opnieuw zou vragen, maar toen hij haar strakke blik zag, trok hij zijn schouders op en wendde zich tot Hurin. ‘Hoe ver is het naar Falme?’
De snuiver krabde zijn hoofd. ‘Als we nu weggaan en de hele nacht doorrijden, zouden we daar morgenochtend bij zonsopgang moeten zijn.’
‘Dan doen we dat. Ik wil geen tijd meer verspillen. Zadelen jullie je paarden? Uno, ik wil dat je met de anderen achter ons aan komt, maar blijf uit het zicht en laat niemand...’
Rhand tuurde naar het getekende rad, terwijl Ingtar nog meer aanwijzingen verstrekte. Het rad was nu kapot en had nog maar vier spaken. Om de een of andere reden huiverde hij. Hij besefte dat Verin hem stond aan te kijken. Haar zwarte ogen stonden fel en strak als bij een vogel. Het kostte hem moeite zijn ogen af te wenden en zijn spullen bij elkaar te gaan zoeken.
Je begint je van alles te verbeelden, zei hij geërgerd in zichzelf. Ze kan niets doen als ze er niet bij is.
45
Zwaardmeester
De opgaande zon stak haar vuurrode rand boven de kim uit en wierp lange schaduwen door de kasseienstraten die naar de haven van Falme leidden. Een zeebriesje boog de schoorsteenrook van het ontbijt landinwaarts. Alleen de mensen die vroeg opstonden, waren al buiten en hun adem vormde ijle dampwolkjes in de ochtendkou. Vergeleken met de menigte die spoedig de straten zou vullen, leek de stad bijna verlaten.
Gezeten op een omgekeerde ton voor een nog gesloten ijzerwinkel hield Nynaeve haar handen onder haar oksels warm en nam haar strijdmacht op. Min zat gewikkeld in haar Seanchaanse mantel op een drempel aan de andere kant van de straat een rimpelige pruim te eten. Elayne stond in elkaar gedoken in haar schapenvachtjas op de hoek van een steeg even verderop in de straat. Een grote zak die ze in de haven hadden opgedoken, lag netjes opgevouwen naast Min. Mijn strijdmacht, dacht Nynaeve grimmig. Maar we hebben niemand anders.