Haar oog viel op een sul’dam die met haar damane uit de haven omhoogliep. Het was een blonde vrouw en haar damane had zwart haar. Beiden liepen slaperig te gapen. De paar Falmenaren die ook op straat waren, wendden hun ogen af en liepen met een grote boog om hen heen. Voor zover ze kon zien, was er verderop in de straat geen andere Seanchaan te bespeuren. Ze keek de andere kant niet op. In plaats daarvan rekte ze zich uit, bewoog haar koude schouders, alsof ze die wilde warmen, en ging toen weer op dezelfde manier zitten als eerst.
Min gooide haar half opgegeten pruim weg, keek terloops de straat in en zocht weer steun bij de deurpost. Ook daar was de straat veilig, anders zou ze haar handen op de knieën hebben gelegd. Min begon zenuwachtig in haar handen te wrijven en Nynaeve besefte dat
Elayne op haar voeten op en neer stond te wippen. Als ze ons verraden, geef ik ze allebei een klap op hun kop. Maar ze wist dat bij ontdekking een Seanchaan zou vertellen wat er met het drietal moest gebeuren. Ze besefte terdege dat ze niet echt zeker wist of haar plannen zouden lukken of niet. Zijzelf zou ook heel goed kunnen falen, waardoor alles ontdekt zou worden. Wederom besloot ze dat als er iets fout zou gaan, zij op de een of andere manier de aandacht zou trekken zodat Min en Elayne konden ontsnappen. Ze had hun verteld dat ze moesten vluchten als er iets fout ging en hen in de waan gelaten dat zij er dan ook vandoor zou gaan. Maar wat zij in dat geval zou doen, wist ze niet. Maar ik laat me niet levend pakken. Alsjeblieft. Licht, dat niet.
De sul’dam en damane kwamen door de straat aanlopen tot ze tussen de drie wachtende vrouwen in waren gesloten. Een heel eind verder in de straat liep nog een tiental Falmenaren rond. Nynaeve raapte al haar boosheid bij elkaar. Beteugelden en beteugelaars. Ze hadden Egwene hun smerige halsband omgedaan en ze zouden haar en Elayne ook beteugelen als ze de kans kregen. Ze had van Min gehoord hoe sul’dam hun wil oplegden. Ze wist zeker dat Min iets, het ergste, had achtergehouden. Maar wat ze had verteld, was al erg genoeg om Nynaeve op te zwepen tot een withete woede. Binnen een tel had zich op een zwarte doorntak een witte bloem geopend voor het licht, voor saidar, en werd ze gevuld met de Ene Kracht. Ze wist dat de vrouwen die het konden zien, nu een gloed om haar heen zagen. De bleke sul’dam schrok op en de mond van de donkere damane viel open, maar Nynaeve gaf hun geen enkele kans. Ze geleidde maar een klein stroompje Ene Kracht, maar daarmee sloeg ze toe, een zweep die een stofje uit de lucht ranselde. De zilveren halsband sprong open en viel rinkelend op de kasseien. Nynaeve slaakte een zucht van opluchting terwijl ze tegelijk opsprong.
De sul’dam staarde naar de gevallen halsband alsof hij een giftige slang was. De damane legde een bevende hand tegen haar hals, maar voor de vrouw met de bliksemflits op haar borst nog een stap kon doen, draaide de damane zich om en gaf haar een stomp midden in het gezicht. De knieën van de sul’dam knikten en ze viel bijna. ‘Goed zo!’ riep Elayne. Ze kwam al aanhollen, net als Min. Voor het tweetal bij de twee vrouwen was gekomen, keek de damane angstig rond en ging er toen zo snel mogelijk vandoor.
‘We doen je geen kwaad,’ riep Elayne haar achterna. ‘We zijn vrienden.’
‘Hou je stil!’ siste Nynaeve. Ze trok een handvol doekjes uit haar zak en propte die meedogenloos in de opengevallen mond van de nog steeds wankelende sul’dam. Min schudde haastig de zak open, waarna een wolk van stof vrijkwam, en trok die over het hoofd van de sul’dam; de vrouw was nu tot haar middel verborgen. ‘We trekken veel te veel aandacht.’
Dat was waar, maar ook niet helemaal waar. De vier vrouwen stonden in een snel leger wordende straat en de mensen die hadden besloten ergens anders heen te gaan, vermeden het naar hen te kijken. Daar had Nynaeve op gerekend, dat mensen hun best zouden doen alles te negeren wat met Seanchanen te maken had, waardoor ze tijd zouden winnen. Uiteindelijk zouden ze het wel vertellen, maar dat zou fluisterend gebeuren en mogelijk zou het nog uren duren voor de Seanchanen hoorden wat er was gebeurd.
De ingepakte sul’dam begon te worstelen en te schreeuwen, maar het geluid werd door de zak gedempt. Nynaeve en Min sloegen hun armen om haar heen en trokken en duwden haar een steeg in. De halsband aan de lijn sleepte over de kasseien rinkelend achter hen aan. ‘Raap op,’ snauwde Nynaeve Elayne toe. ‘Hij zal je niet bijten!’ Elayne haalde diep adem en trok toen behoedzaam de zilveren lijn in, alsof ze inderdaad bang was te worden gebeten. Nynaeve kon best met haar meevoelen, maar niet erg veel. Alles hing ervan af of ieder deed wat ze hadden afgesproken.
De sul’dam schopte en probeerde zichzelf los te rukken, maar Nynaeve en Min dwongen haar tussen hen in mee te lopen, de steeg door, een andere steeg in die iets breder was en achter de huizen doorliep. Vervolgens kwamen ze door weer een andere steeg bij een houten schuur waar, aan de stal te zien, vroeger blijkbaar twee paarden waren gestald. Weinig mensen konden zich na de komst van de Seanchanen nog paarden veroorloven en Nynaeve had de schuur een dag lang in de gaten gehouden om er zeker van te zijn dat er niemand kwam. Binnen was het klam en stoffig, nog een bewijs dat de stal niet meer werd gebruikt. Ze waren amper binnen of Elayne liet de zilveren lijn vallen en veegde haar handen aan wat stro af. Weer gebruikte Nynaeve een druppeltje van de Ene Kracht en de armband viel op de stoffige vloer. De sul’dam snikte wanhopig en worstelde woest.
‘Klaar?’ vroeg Nynaeve. De andere twee knikten en ze rukten de zak van hun gevangene af.
De sul’dam haalde gierend adem. Door het stof stonden haar blauwe ogen vol tranen, maar haar rode kleur kwam niet alleen van de zak maar ook van woede. Ze sprong op de deur af, maar werd bij de eerste stap al gegrepen. Ze was niet zwak, maar zij waren met z’n drieën en toen ze klaar waren, lag de sul’dam in haar onderkleren in een van de stallingen, met een stevig touw aan handen en voeten gebonden, terwijl een ander stuk touw ervoor zorgde dat ze de prop niet uit haar mond kon duwen.
Min voelde voorzichtig aan een dikke lip en bekeek het gewaad met de bliksemflits en de zachte laarzen. ‘Het zou jou misschien passen, Nynaeve. Mij en Elayne past het niet.’ Elayne stond strootjes uit haar haren te plukken.
‘Dat zie ik ook wel. Jij zou trouwens toch niet in aanmerking komen, echt niet. Ze kennen je daar te goed.’ Nynaeve trok haastig haar eigen kleren uit, gooide ze opzij en schoot het gewaad van de sul’dam aan. Min hielp haar met de knoopjes. Nynaeve duwde en frommelde haar tenen in de laarzen. Ze waren een beetje te klein. Het gewaad zat rond haar borsten iets te strak en op andere plaatsen weer te ruim. De zoom sleepte bijna over de grond, hing lager dan bij de sul’dam, maar de kleding zou de andere twee nog minder hebben gepast. Ze raapte de armband op, haalde diep adem en deed die om haar linkerpols. De twee einden werden een en leken een geheel te worden. Het voelde niet anders als een gewone armband. Ze was bang geweest dat het anders zou zijn. ‘Pak dat gewaad, Elayne.’ Ze hadden zo goed mogelijk twee kledingstukken, een van haar en een van Elayne, in de grijze kleur van de damane geverfd en die hier klaar gelegd. Elayne bewoog niet; ze bleef naar de open halsband staren en streek telkens met haar tong langs haar lippen. ‘Elayne, jij moet het aan. Er zijn te veel mensen die Min hebben gezien; zij kan dit niet aan. Ik wil het best dragen, maar deze kleren van mij passen jou niet.’ Zij dacht dat ze gek zou worden als zij die band had moeten dragen en daardoor lukte het haar niet scherp tegen Elayne uit te vallen.
‘Ik weet het,’ zuchtte Elayne. ‘Ik wou alleen dat ik meer wist over wat dat ding met je doet.’ Ze trok haar roodgouden haren opzij. ‘Min, help me alsjeblieft.’ Min begon de knoopjes op haar rug los te maken.
Het lukte Nynaeve de zilveren halsband op te rapen zonder in elkaar te krimpen. ‘Er is een manier om dat uit te zoeken.’ Ze aarzelde geen moment, bukte zich en klikte de band rond de nek van de sul’dam. Als iemand bet verdient, is zij het wel. ‘Misschien kan ze ons trouwens iets nuttigs vertellen.’ De vrouw met de blauwe ogen wierp een blik op de lijn die van haar nek naar Nynaeves pols liep en keek haar toen woedend en minachtend aan.