Выбрать главу

‘Zo doen ze het niet,’ zei Min, maar Nynaeve hoorde haar amper. Ze was zich... bewust... van die andere vrouw, bewust van wat zij voelde. Ze voelde het touw in haar enkels snijden en in haar polsen op haar rug. Ze proefde de scherpe vissmaak van de zak in haar mond, voelde het stro door de dunne stof van het ondergoed prikken. Het was niet zo alsof zijzelf, Nynaeve, dat alles voelde, maar in haar hoofd zat een brok gevoelens waarvan ze wist dat die bij de sul’dam hoorden.

Ze slikte, probeerde het te negeren – het wilde niet weggaan – en richtte zich tot de vastgebonden vrouw, ik zal je geen pijn doen als je mijn vragen eerlijk beantwoordt. Wij zijn geen Seanchanen. Maar als je tegen me liegt...’ Dreigend trok ze de lijn strak. De vrouw trok haar schouders op en haar mond vertrok zich spottend rond de prop. Het duurde even voor Nynaeve besefte dat de sul’dam lag te lachen.

Haar mond werd een streep, maar ze kreeg een idee. Die klomp gevoelens in haar hoofd leek lichamelijk even echt te zijn als wat die andere vrouw voelde. Ze probeerde wat en versterkte die gevoelens. Opeens puilden de ogen van de sul’dam uit en gaf ze een schreeuw die slechts half door de prop werd gesmoord. Ze wrong met haar handen achter zich, alsof ze probeerde iets af te weren en sloeg wild in het stro rond in een vergeefse poging te ontsnappen. Nynaeves mond viel open en haastig maakte ze zich los van die extra gevoelens die ze had toegevoegd. De sul’dam zakte snikkend in elkaar.

‘Wat... Wat heb je met haar... gedaan?’ vroeg Elayne zwakjes. Min kon alleen met open mond toekijken.

Nynaeve gaf haar grof antwoord. ‘Hetzelfde wat Sheriam met jou deed toen je een beker naar Marith gooide.’ Licht, dit is een smerig ding! 4

Elayne haalde hoorbaar adem. ‘O!’

‘Maar een a’dam zou op die manier helemaal niet behoren te werken,’ zei Min. ‘Ze zeiden altijd dat het niet werkt bij een vrouw die niet kan geleiden.’

‘Het kan me niet schelen hoe ze denken dat het werkt, zolang het maar werkt.’ Nynaeve pakte de zilvermetalen lijn vlak bij de halsband beet en trok de vrouw zo hoog op dat ze haar recht in de ogen kon zien. Doodsbange ogen, zag ze. ‘Luister naar me en luister goed. Ik wil antwoorden en als ik die niet krijg, laat ik je denken dat ik je huid heb afgestroopt.’ Een intense doodsangst trok over het gezicht van de vrouw en Nynaeves maag verkrampte toen ze opeens in haar hoofd voelde dat de sul’dam het letterlijk had opgevat. Als zij denkt dat ik het kan, komt dat doordat zij dat weet. Daar zijn deze lijnen voor. Ze slikte en maakte zich sterk om te voorkomen dat ze de armband van haar pols zou rukken. In plaats daarvan trok ze een streng gezicht. ‘Ben je klaar om mij antwoord te geven? Of moet ik je nog beter overtuigen?’

Een verwoed hoofdknikken was voldoende antwoord. Toen Nynaeve de prop weghaalde, zweeg de vrouw even om te slikken voor ze losbarstte, ik zal jullie niet aangeven, ik zweer het. Maar neem dit van mijn nek af. Ik heb goud. Je mag het hebben. Ik zweer het. Ik zal het nooit tegen iemand zeggen.’

‘Zwijg,’ snauwde Nynaeve en de vrouw sloot meteen haar mond. ‘Hoe heet je?’

‘Seta. Alsjeblieft. Ik zal alles zeggen, maar neem alsjeblieft die... band af! Als iemand mij daarmee ziet...’ Seta sloeg haar ogen neer om naar de lijn te kijken en kneep ze toen dicht. ‘Alsjeblieft?’ fluisterde ze. Er drong nog iets anders tot Nynaeve door. Ze kon het niet opbrengen Elayne die band om te doen.

‘Laten we voortmaken,’ zei Elayne vastbesloten. Ze stond nu ook in haar onderkleding. ‘Geef me een ogenblik om dat andere gewaad aan te trekken en dan...’

‘Trek je eigen kleren weer aan,’ zei Nynaeve.

‘Ja, maar... Iemand moet voor damane spelen,’ zei Elayne, ‘anders kunnen we nooit bij Egwene komen. Dat kleed past alleen jou en Min kan geen damane zijn. Dan blijf ik dus over.’ ik zei dat je je weer moest aankleden. We hebben al iemand die onze beteugelde kan zijn.’ Nynaeve trok aan de lijn die aan Seta vastzat en de sul’dam snakte naar adem.

‘Nee! Nee, alsjeblieft! Als iemand mij ziet...’ Haar woorden braken af onder Nynaeves kille blik.

‘Wat mij betreft, ben je nog erger dan een moordenares, nog erger dan een Duistervriend. Ik kan niets ergers bedenken. Het feit dat ik dit ding om mijn pols moet hebben, dat ik net zo moet zijn als jij, al is het maar voor een uur, maakt me ziek. Dus als je denkt dat er iets is wat ik niet tegen je zal gebruiken, denk dan nog maar eens diep na. Wil je niet gezien worden? Goed. Wij ook niet. Er kijkt trouwens toch niemand naar een damane. Zolang je met gebogen hoofd loopt, zoals een beteugelde wordt geacht te doen, zal niemand ook maar iets aan je zien. Maar je kunt maar beter je uiterste best doen om ervoor te zorgen dat wij ook niet worden opgemerkt. Als ze ons zien, zullen ze jou zeker zien, en als dat niet genoeg is om je tegen te houden, beloof ik je dat je de dag zult vervloeken dat je moeder jouw vader voor het eerst kuste. Hebben we elkaar goed begrepen?’

‘Ja,’ zei Seta zwak. ‘Ik zweer het.’

Nynaeve moest de armband afdoen zodat ze het grijsgeverfde kleed van Elayne over Seta’s hoofd kon trekken. Het paste de vrouw niet zo erg goed, viel van boven veel te ruim en zat te strak om de heupen, maar dat van Nynaeve zou net zo slecht gepast hebben en was bovendien te kort. Nynaeve hoopte maar dat de mensen niet echt naar een damane keken. Ze deed met tegenzin de armband weer om haar pols.

Elayne raapte Nynaeves kleren bij elkaar, wikkelde het andere geverfde kleed eromheen en maakte een bundeltje. Net zo’n bundeltje als een vrouw in boerenkleren zou dragen als ze een sul’dam en een damane zou volgen. ‘Gawein zal stinkend jaloers zijn dat hij dit niet heeft meegemaakt,’ zei ze en lachte, maar het klonk gedwongen. Nynaeve bekeek haar goed, en toen Min. Het werd tijd voor het gevaarlijkste stuk. ‘Zijn jullie klaar?’ Elaynes glimlach verdween, ik ben klaar.’

‘Klaar,’ zei Min kort.

‘Waar gaan jullie... wij heen?’ vroeg Seta en voegde er vlug aan toe: ‘Als ik dat mag vragen.’

‘De leeuwenkuil in,’ vertelde Elayne haar.

‘Met de Duistere dansen,’ zei Min.

Nynaeve zuchtte en schudde het hoofd. ‘Wat ze eigenlijk willen zeggen, is dat we allemaal naar het huis van de damane gaan en dat we van plan zijn er een te bevrijden.’

Seta’s mond hing nog steeds verbijsterd open toen ze haar haastig mee de schuur uit namen.

Baile Domon zag vanaf het dek van zijn schip de zon opkomen. De haven werd al wat drukker, hoewel de straten die van de kaden omhoogliepen, nog grotendeels verlaten waren. Een meeuw op een ha-venpaal staarde hem aan. Meeuwen hadden meedogenloze ogen. ‘Weet u het wel zeker, schipper?’ vroeg Jarin. ‘Als de Seanchanen zich afvragen wat wij hier allemaal aan boord doen...’

‘Zorg jij er nu maar voor dat er bij elke ankerkabel een bijl ligt,’ zei Domon kortaf. ‘O, en Jarin, als iemand probeert een kabel te kappen vóór die vrouwen aan boord zijn, sla ik zijn kop in elkaar.’

‘En als ze nou eens niet verschijnen, schipper? En in plaats daarvan Seanchaanse soldaten?’

‘Hou je rustig, man! Als er soldaten komen, maken we dat we de havenmond uitkomen en moge het Licht ons allen dan genadig zijn. Maar tot die soldaten er zijn, ben ik van plan op die vrouwen te wachten. Nou, ga op de uitkijk staan als je niets anders hebt te doen.’ Domon draaide zich om en tuurde de stad in, in de richting van de damaneverblijven. Zijn vingers roffelden zenuwachtig op de scheepsboord.

Het briesje vanuit zee voerde de geur van een warm ontbijt mee naar Rhands neus en probeerde zijn door motten aangevreten mantel op te laten waaien, maar hij hield die met één hand dicht toen Rood de stad naderde. Bij de kleren die ze hadden gevonden had geen enkele passende jas gezeten en hij dacht dat het maar beter was het mooie zilverborduurwerk op zijn mouwen en de reigers op de kraag verborgen te houden. De Seanchaanse houding tegenover overwonnen mensen met wapens zou zich wel niet uitstrekken tot dragers van reigerzwaarden.