Выбрать главу

Rogosh Adelaarsoog, een vaderfiguur met wit haar en zulke scherpe ogen dat zijn naam hem nauwelijks recht deed. Gaidal Cain, een man met een getaande huid, die op zijn rug twee zwaarden droeg, waarvan de gevesten boven zijn brede schouders uitstaken. Goudharige Birgitte met haar glimmende zilveren boog en koker vol zilveren pijlen. Anderen. Hij kende hun gezichten, kende hun namen. Maar hij hoorde honderden namen als hij naar ieder gezicht keek, sommigen zo anders dat hij ze eerst niet eens als naam herkende, hoewel hij zeker wist dat het namen waren. Michael in plaats van Mikel, Patrick in plaats van Paedrig, Oscar in plaats van Otarin. Hij kende ook de man die voorop reed. Groot, een haviksneus, donkere, diepliggende ogen en met het zwaard Gerechtigheid aan zijn zij. Artur Haviksvleugel. Mart zat hen met open mond aan te gapen toen ze voor hem en de anderen inhielden, is dit... Zijn dit jullie allemaal...’ Er waren er net iets meer dan honderd, zag Rhand. Hij besefte dat hij uit zichzelf had geweten dat het er zoveel zouden zijn. Hurins mond stond open en zijn ogen rolden haast uit hun kassen.

‘De band met de Hoorn vergt meer dan moed van een man.’ Artur Haviksvleugels stem klonk laag en schallend, een stem die gewend was te bevelen.

‘Of een vrouw,’ zei Birgitte scherp.

‘Of een vrouw,’ beaamde Haviksvleugel. ‘Slechts enkelen zijn gebonden aan het Rad; keer op keer gebruikt om de wil van het Rad in het Patroon van de Eeuwen uit te voeren. Jij zou het hun kunnen vertellen, Lews Therin, indien je kon onthouden van toen je nog je lichaam had.’ Hij zat Rhand aan te kijken.

Rhand ontkende het hoofdschuddend, maar hij wilde geen tijd verknoeien door het te ontkennen. ‘Er is een inval geweest van krijgslieden. Mannen die zich Seanchanen noemen en die geketende Aes Sedai in de strijd gebruiken. Ze moeten in de zee worden teruggedreven. En... er is nog een meisje. Egwene Alveren. Een Novice van de Witte Toren. De Seanchanen houden haar gevangen. Jullie moeten me helpen haar te bevrijden.’

Tot zijn verrassing begonnen verschillende mensen uit het legertje achter Artur Haviksvleugel te grinniken en Birgitte, die haar boogpees nakeek, lachte. ‘Je kiest altijd vrouwen die je problemen bezorgen, Lews Therin.’ Er klonk iets van genegenheid in door, alsof ze oude vrienden waren.

‘Mijn naam is Rhand Altor,’ snauwde hij. ‘Jullie moeten je haasten. We hebben niet veel tijd.’

‘Tijd?’ zei Birgitte met een glimlach. ‘We hebben alle tijd.’ Gaidal Cain liet zijn teugels zakken en terwijl hij met zijn knieën zijn paard in bedwang hield, trok hij met beide handen zijn zwaarden. In de hele groep helden werden zwaarden ontbloot, bogen gereedgemaakt of lansen of bijlen opgeheven.

Gerechtigheid glansde als een spiegel in de gepantserde vuist van Artur Haviksvleugel, ik heb talloze keren aan je zijde gestreden, Lews Therin, en nog veel vaker tegenover je gestaan. Het Rad gebruikt ons voor zijn doeleinden, niet voor de onze, om het Patroon te dienen. Ik ken je, ook al ken je jezelf niet. Wij zullen die aanvallers voor je verdrijven.’ Zijn krijgsros begon te dansen en hij keek fronsend om zich heen. ‘Er is iets fout hier. Iets weerhoudt me.’ Opeens richtte hij zijn scherpe blik op Rhand. ‘Jij bent er. Heb je de banier?’ Zijn volgelingen lieten een luid gemompel horen.

‘Ja.’ Rhand trok de gespen van zijn zadeltas los en haalde de banier van de Draak te voorschijn. Hij had er zijn handen vol aan; de banier hing bijna tot aan de knieën van zijn hengst. Het gemompel onder de helden klonk luider.

‘Het Patroon weeft zich als een zware last op onze schouders,’ zei

Artur Haviksvleugel. ‘Jij bent er. De banier is er. Het weefsel van dit moment is gereed. We zijn rond de Hoorn verzameld, maar we dienen de banier te volgen. En de Draak.’ Hurin slaakte een zwak geluidje alsof iets zijn keel dichtkneep.

‘Bloedvuur,’ zuchtte Mart. ‘Het is waar. Bloed en bloedvuur.’ Perijn aarzelde slechts een tel voor hij zich van zijn paard zwaaide en de mist in beende. Er klonken kapgeluiden, en toen hij terugkeerde, droeg hij een recht stammetje van een jonge boom met zich mee. ‘Geef hem maar aan mij, Rhand,’ zei hij ernstig. ‘Als ze hem nodig hebben... Geef hem maar aan mij.’

Haastig hielp Rhand hem de banier aan de staak te binden. Toen Perijn met de staak in de hand zijn paard weer beklom, rimpelde een luchtstroom het grote witte doek van de banier, zodat de kronkelende Draak tot leven leek te komen. De wind beroerde de dikke mist niet, enkel de banier.

‘Jij blijft hier,’ zei Rhand tegen Hurin. ‘Als het voorbij is... Hier ben je veilig.’

Hurin trok zijn korte zwaard en hield dat vast of het hem te paard van enig nut kon zijn. ‘Vergeef me, mijn heer Rhand, maar ik vind van niet. Ik begrijp nog niet de helft van wat ik heb opgevangen... of van wat ik om me heen zie...’ – zijn stem verviel tot onverstaanbaar gemompel voor hij weer moed vatte – ‘maar ik heb al zoveel meegemaakt dat ik ook de rest wil meemaken.’ Artur Haviksvleugel gaf de snuiver een stevige klap op zijn schouder. ‘Soms versterkt het Rad ons aantal. Misschien zul je je op een goede dag nog in ons gezelschap bevinden.’

Hurin rechtte zijn rug of hem een kroon werd aangeboden. Haviksvleugel maakte in zijn zadel een formele buiging voor Rhand. ‘Als u het goed vindt... heer Rhand. Hoornblazer, wil je ons wat muziek van de Hoorn verschaffen? Het is gepast als de Hoorn van Valere ons zingend naar de veldslag begeleidt. Vaandrager, rij voor ons uit.’ Mart stak opnieuw de Hoorn, lang en hard, zodat de nevels ervan trilden en Perijn spoorde zijn paard aan. Rhand trok het reigerzwaard en reed tussen hen in.

Hij zag enkel dikke, witte nevelwolken en toch kon hij op de een of andere manier ook zien wat hij eerder had opgevangen. Falme, waar iemand de Ene Kracht in de straten gebruikte, de haven, het Seanchaanse leger en de stervende Witmantels. Dit alles onder hem, dit alles zwevend boven hem en alles was als het eerder was geweest.

Het leek of er helemaal geen tijd was verstreken sinds de Hoorn voor het eerst was gestoken, alsof de tijd had stil gestaan terwijl de helden op het schallen van de Hoorn hadden gereageerd, en nu weer verder liep.

Het woeste geschetter dat Mart aan de Hoorn ontlokte, kaatste heen en weer in de mist, net als het hoefgekletter toen de paarden begonnen te draven. Rhand stortte zich de mist in en vroeg zich af of hij wist waar hij heen reed. De wolken werden dichter en verborgen de verste helden die naast hem galoppeerden, verborgen steeds meer helden, tot hij alleen Mart, Perijn en Hurin nog goed kon onderscheiden. Hurin zat met grote ogen over het zadel gebogen en dwong zijn paard verder te rijden. Mart blies beurtelings op de Hoorn of zat te lachen. Perijns gele ogen glansden en de banier van de Draak wapperde achter hem aan. Toen waren ook zij in het wit verdwenen en reed Rhand schijnbaar alleen door.

In zekere zin kon hij ze nog zien, maar nu op dezelfde wijze als hij Falme en de Seanchanen zag. Hij kon niet echt zeggen waar ze waren of waar hijzelf was. Hij hield zijn zwaard nog steviger vast en tuurde in de mist die voor hem opdoemde. Hij trok alleen door de nevels ten aanval en op de een of andere manier wist hij dat het zo was voorbestemd.

Opeens doemde voor hem in de mist Ba’alzamon op, die zijn armen wijd uitstak.

Rood sloeg wild achteruit en wierp Rhand uit het zadel. Terwijl Rhand viel, klemde hij wanhopig zijn zwaard vast. Hij kwam niet hard neer. Eigenlijk – zo besefte hij verwonderd – leek het veel meer of hij... nergens op neerkwam. Het ene ogenblik buitelde hij door de mist en het volgende moment niet meer.

Toen hij opstond was zijn paard verdwenen, maar Ba’alzamon was er nog steeds en kwam op hem af met grote passen en met een lange roetzwarte staf in zijn handen. Ze waren alleen in de wervelende mist. Achter Ba’alzamon heerste de schaduw. De mist achter hem was niet zwart, maar dit zwart sloot de witte mist buiten. Rhand merkte ook andere dingen. Artur Haviksvleugel en de andere helden waren in de dichte mist op de Seanchanen gestoten. Perijn, met de banier, zwaaide de bijl meer rond om zijn aanvallers af te weren dan dat hij echt toesloeg. Mart blies nog steeds wild op de Hoorn van Valere. Hurin was uit het zadel gegleden en vocht met zijn korte zwaard en de hartsvanger op de manier die hij beheerste. Het leek of enorme aantallen Seanchanen hen in één aanval zouden overweldigen, maar toch waren het de Seanchanen in hun donkere wapenrusting die zich terugtrokken.