Rhand zette zich in beweging om zich tegen Ba’alzamon te verdedigen. Aarzelend zocht hij de leegte, reikte naar de Ware Bron en werd gevuld met de Ene Kracht. Er was geen andere manier. Misschien had hij geen kans tegen de Duistere, maar de kleine kans die hij had, was gelegen in de Kracht. Zijn ledematen zogen saidin op, hij werd er volledig in ondergedompeld, zijn kleren, zijn zwaard. Het voelde of hij gloeide als de zon. Het wond hem op en tegelijk moest hij ervan kotsen.
‘Ga weg,’ kraste zijn stem. ‘Ik ben hier niet voor jou.’
‘Het meisje?’ Ba’alzamon lachte. Zijn mond veranderde in vuur. Zijn brandwonden waren bijna geheel genezen; ze hadden slechts enkele roze littekens achtergelaten die al wegtrokken. Hij zag eruit als een knappe man van gemiddelde leeftijd. Afgezien van zijn mond en ogen. ‘Welke, Lews Therin? Deze keer zal niemand je komen helpen. Jij behoort mij of je sterft. Hoe dan ook, je bent toch de mijne.’
‘Leugenaar!’ snauwde Rhand. Hij haalde uit naar Ba’alzamon, maar zijn zwaard liet slechts een vonkenregen van de staf van verkoold hout opspatten. ‘Vader van de Leugen!’
‘Dwaas! Hebben die andere zotten die je hebt opgeroepen, je niet gezegd wie je bent?’ De vlammen in Ba’alzamons ogen laaiden lachend. Zelfs nu hij in de leegte zweefde, voelde Rhand zich verkillen. Zouden ze hebben gelogen? Ik wil de Herrezen Draak niet zijn. Hij greep zijn zwaard nog steviger vast. Scheiden van zijde, maar Ba’alzamon weerde elke slag af en vonken vlogen in het rond als van een smidsmoker op een aambeeld, ik moet in Falme zaken afhandelen en geen ervan heeft met jou te maken. Nooit met jou,’ zei Rhand. Ik moet zijn aandacht afleiden totdat ze Egwene kunnen bevrijden. Nog steeds kon hij op die vreemde manier de veldslag zien woeden tussen de in nevels gehulde wagenerven en paardenweiden. ‘Zielig wrak. Je hebt de Hoorn van Valere gestoken. Je bent er nu mee verbonden. Denk je nog steeds dat die wormen van Tar Valon je ooit zullen laten gaan? Ze zullen zulke zware ketens om je nek leggen dat je ze nooit meer kunt verbreken.’
Rhand was zo verbaasd dat hij het zelfs in de leegte nog voelde. Hij weet niet alles. Hij weet het niet! Hij wist bijna zeker dat het op zijn gezicht stond te lezen. Om dat te verbergen snelde hij op Ba’alzamon af. Honingvogel kust de honingroos. Maan in het water. Zwevende zwaluw aan de hemel. Bliksemflitsen vormden bogen russen zwaard en staf. Fonkelende sterretjes besproeiden de mist. Toch trok Ba’alzamon zich terug en vlamden zijn ogen als woedende vuurovens. Aan de rand van zijn bewustzijn zag Rhand hoe de Seanchanen zich in wanhopige schermutselingen door de straten van Falme terugtrokken. Damane scheurden de aarde met hun Ene Kracht open, maar konden Artur Haviksvleugel noch de andere helden deren. ‘Wil je dan een slijmerige slak onder een steen blijven?’ grauwde Ba’alzamon. De duisternis achter hem ziedde en bewoog. ‘Je zult jezelf doden als we hier blijven vechten. De Kracht raast in je rond. Ze verteert je. Ze doodt je! Ik ben de enige ter wereld die jou kan leren hoe je haar kunt beheersen. Dien me en leef. Dien me of sterf!’
‘Nooit!’ Moet hem lang genoeg bezighouden. Schiet op, Haviksvleugel. Haast je! Hij viel Ba’alzamon weer aan. Opvliegende duif. Neerdwarrelend blad.
Deze keer werd hij teruggedreven. Vaag zag hij hoe de Seanchanen weer tot aan de stallen optrokken. Hij verdubbelde zijn inspanningen. Alkion vangt een zilvervis. De Seanchanen trokken zich terug voor een aanval, terwijl Artur Haviksvleugel en Perijn zich zij aan zij in de voorhoede bevonden. Bind het koren. Ba’alzamon ving zijn slag op in een fontein van vuurrode vuurvliegjes en hij moest wegspringen voor de staf zijn hoofd spleet; de windvlaag zoefde door zijn haar. De Seanchanen schoten naar voren. Vonken slaan. Vonken vlogen als hagelstenen rond. Ba’alzamon sprong weg voor zijn slag en de Seanchanen werden over de kasseien teruggedreven. Rhand wil janken van ellende. Opeens drong het tot hem door dat de twee gevechten één waren. Als hij optrok, wierpen de helden van de Hoorn de Seanchanen terug; als hij zich terugtrok, trokken de Seanchanen op.
‘Zij zullen jou niet redden,’ zei Ba’alzamon. ‘Jouw mogelijke redders worden ver over de Arythische Oceaan gevoerd. Als je ze ooit terugziet, zijn het slaven in halsbanden en zij zullen je voor hun nieuwe meesters vernietigen.’
Egwene. Ik laat niet toe dat ze haar dat aandoen. Ba’alzamon verdreef zijn gedachten. ‘Jij kunt je maar op één manier redden, Rhand Altor, Lews Therin Verwantslachter. Ik ben jouw enige redder. Dien me en ik geef je de wereld. Bevecht me en ik zal je vernietigen, zoals ik al vele malen eerder heb gedaan. Maar deze keer zal ik je tot in je ziel vernietigen, jou volkomen en voor altijd vernietigen.’
Wederom heb ik gewonnen, Lews Therin. De gedachte trilde buiten de leegte en het kostte hem moeite die te negeren, niet aan al die levens te denken waarin hij die woorden had gehoord. Hij hief zijn zwaard en Ba’alzamon hield zijn vechtstok klaar. Voor het eerst drong het tot Rhand door dat Ba’alzamon zich gedroeg alsof het reigerzwaard hem kon verwonden. Staal kan de Duistere niet verwonden. Maar Ba’alzamon hield het zwaard behoedzaam in de gaten. Rhand was een met het zwaard. Hij kon er ieder deel van voelen, kleine deeltjes die duizenden keren te klein waren voor het oog. En hij kon de Kracht voelen die overal in hem zat, in zijn zwaard stroomde en zich met de ingewikkelde vormen verweefde die door de Aes Sedai in de tijd van de Trollok-oorlogen waren gesmeed. Toen hoorde hij een andere stem. De stem van Lan. Er komt een tijd dat je iets vuriger verlangt dan je leven. De stem van Ingtar. Het is het recht van iedere man het moment te kiezen voor Het planten van het zwaard. Een beeld werd gevormd van Egwene met halsband, die een leven leidde als damane. Webdraden van mijn leven zijn in gevaar. Egwene. Als Haviksvleugel in Falme kan doordringen, kan bij haar redden. Voor hij het wist, had hij de eerste zwaardhouding aangenomen van Reiger wadend in het riet, met één voet in evenwicht, zijn zwaard hoog opgeheven, open en weerloos. De dood is lichter dan een veer, de plicht zwaarder dan een berg. Ba’alzamon keek hem stomverbaasd aan. ‘Waarom sta je daar als een idioot te grijnzen, dwaas. Weet je dan niet dat ik je volkomen kan vernietigen?’
Rhand voelde een kalmte die groter was dan de leegte. ‘Ik zal je nooit dienen, Vader van de Leugen. In duizenden levens heb ik dat niet gedaan. Dat weet ik. Ik weet het zeker. Het is tijd om de sterven.’ Ba’alzamons ogen sperden zich open en een ogenblik lang waren het vuurovens waardoor het zweet op Rhands gezicht parelde. Het zwart achter Ba’alzamon kolkte om hem heen en zijn gezicht verstrakte. ‘Sterf dan, worm!’ Hij stak als een speer met zijn staf toe. Rhand gilde toen hij de staf in zijn zij voelde doordringen, brandend als een withete vuurpook. De leegte beefde, maar met zijn laatste krachten hield hij haar vast en dreef de kling met het reigerteken in Ba’alzamons hart. Ba’alzamon gilde en het duister achter hem gilde. De wereld ging in vuur en vlammen ten onder.