‘De Vlakte van Almoth,’ zei Liandrin. Ze leek verrast dat ze iets had gezegd.
‘Tja, dat gerucht is vreemd, zuster,’ zei Anaiya. ‘We hebben wat gefluister opgevangen toen we uit Tar Valon vertrokken. Er schijnt een strijd gaande te zijn op de Vlakte van Almoth en misschien ook op de Kop van Toman. Let wel, misschien. De geruchten waren zwak. Geruchten van geruchten. We gingen weg voor we meer konden vernemen.’
‘Het moeten Tarabon en Arad Doman wel zijn,’ merkte Moiraine hoofdschuddend op. ‘Ze hebben nu bijna driehonderd jaar lang over de Vlakte van Almoth gekibbeld, maar het is nooit tot openlijke strijd gekomen.’ Ze keek naar Liandrin. Aes Sedai werden verondersteld al hun vroegere trouw en loyaliteit aan hun land en heerser te vergeten, maar weinigen lukte dat helemaal. Het was moeilijk geen hart te hebben voor je moederland. ‘Waarom zouden ze nu...’
‘Genoeg loos gepraat,’ onderbrak de blonde vrouw hen boos. ‘Wat jou betreft, Moiraine, de Amyrlin wacht.’ Met drie grote stappen liep ze vooruit en gooide een van de grote dubbele deuren open. ‘Voor jou heeft de Amyrlin geen loos gepraat.’
Onbewust raakte Moiraine de buidel om haar middel aan en stapte met een knikje langs Liandrin naar binnen, alsof de andere vrouw de deur voor haar open hield. Ze glimlachte niet eens om de flits van woede op Liandrins gezicht. Waar is dat stomme kind op uit? Diverse kleurrijke tapijten fleurden het voorvertrek op; de kamer was aangenaam gemeubileerd met stoelen, beklede banken en kleine tafels van simpel bewerkt, glanzend hout. Brokaatgordijnen hingen naast de grote schietsleuven om ze meer op vensters te laten lijken. Er brandden geen vuren in de haarden; het was een warme dag en de Shienaraanse kou zou pas tegen de avond komen. Er waren vijf Aes Sedai uit het gezelschap van de Amyrlin aanwezig. Verin Matwin en Serafeile van de Bruine Ajah keken niet eens op bij de binnenkomst van Moiraine. Serafeile was verdiept in een oud boek met een versleten, grauwleren omslag en sloeg voorzichtig de vergane bladzijden om, terwijl de plompe Verin in kleermakerszit onder een schietopening een klein bloempje tegen het licht hield en aantekeningen en nauwkeurige schetsen maakte in een boek dat ze op haar knie in evenwicht hield. Naast haar op de vloer stond een open inktpot en in haar schoot lag een klein hoopje bloemen. De Bruine zusters hielden zich met weinig anders bezig dan met het zoeken naar kennis. Moiraine er in de wereld gaande was, zelfs van wat er vlak om hen heen gebeurde.
De drie andere vrouwen in de kamer draaiden zich om, maar maakten geen aanstalten Moiraine aan te spreken. Ze keken haar alleen maar aan. Een van hen, een slanke vrouw van de Gele Ajah, kende ze niet. Ze was te weinig in Tar Valon om alle Aes Sedai te kennen, hoewel het aantal zusters danig was geslonken. De andere twee kende ze wel. Carlinya was even bleek van huid en koud van optreden als de witte franje aan haar stola, in alles de tegenpool van de donkere en felle Alanna Mosvani van de Groene Ajah. Beiden stonden haar zwijgend aan te staren, zonder iets te laten merken. Alanna schoof kortaf haar stola om zich heen, maar Carlinya maakte geen enkele beweging. De slanke Gele Zuster wendde zich met iets van spijt af.
‘Het Licht schijne op jullie allen, zusters,’ zei Moiraine. Niemand gaf antwoord. Ze betwijfelde of Serafeile en Verin iets hadden gehoord. Waar waren de anderen? Het was niet nodig dat ze daar allemaal waren – de meesten zouden in hun kamers rusten, zich van de reis opfrissen – maar ze was heel alert en alle vragen die ze niet kon stellen, schoten door haar hoofd. Op haar gezicht viel daar echter niets van te lezen.
De tussendeur ging open en Leane verscheen, zonder haar staf met de vergulde vlam. De Hoedster van de Kronieken was even lang als de meeste mannen, lenig en sierlijk, nog steeds knap, met een koperkleurige huid en kort donker haar. In plaats van de gewone stola droeg ze een blauwe die slechts een hand breed was, want zij zat als Hoedster in de Zaal van de Toren, niet als vertegenwoordigster van haar Ajah.
‘Daar ben je,’ zei ze kortaf tegen Moiraine en gebaarde naar de deur achter haar. ‘Kom, zuster. De Amyrlin Zetel wacht.’ Ze praatte van nature afgemeten en rap; dat veranderde nooit, of ze nu boos, blij of opgewonden was. Toen Moiraine Leane naar binnen volgde, vroeg ze zich af welke gevoelens de Hoedster nu koesterde. Leane trok de deur achter hen dicht; hij sloot met een klap als van een kerkerdeur. De Amyrlin Zetel zat achter een brede tafel die midden op het tapijt stond. Op die tafel stond een platte gouden kist ter grootte van een reiskist, afgewerkt met zilver. Het was een zware tafel, met dikke poten, maar hij scheen te kraken onder een gewicht dat twee sterke mannen slechts met moeite konden tillen.
Bij het zien van de gouden kist had Moiraine moeite haar gezicht onbewogen te houden. De laatste keer dat ze hem had gezien, was de kist veilig opgeborgen in de schatkamer van Agelmar. Toen zij hoorde over het bezoek van de Amyrlin Zetel, was het haar bedoeling geweest dit zelf te vertellen. Dat de Amyrlin hem reeds in haar bezit had, was een kleinigheid, onbelangrijk, maar wel zorgwekkend. De gebeurtenissen konden hier weleens te snel gaan. Ze maakte een diepe knix en zei formeeclass="underline" ‘U hebt me geroepen, Moeder, dus ben ik gekomen.’ De Amyrlin stak haar hand uit en Moiraine kuste haar Grote Serpentring, die niet verschilde van die van de andere Aes Sedai. Ze richtte zich op en praatte verder op een vriendelijke toon, al bleef ze formeel. Ze besefte dat de Hoedster achter haar naast de deur stond, ik hoop dat u een prettige reis hebt gehad, Moeder.’
De Amyrlin was geboren in Tyr, in een eenvoudig vissersgezin, niet in een nobel Huis, en haar naam was Siuan Sanche, hoewel heel weinigen die naam hadden gebruikt of er zelfs maar aan hadden gedacht in de tien jaar sinds ze door de Zaal van de Toren was verheven. Zij was de Amyrlin Zetel, dat was alles en het enige. De brede stola rond haar schouders toonde de kleurstrepen van de zeven Ajahs; de Amyrlin was van alle Ajahs en van geen enkele. Ze was van gemiddelde lengte en had eerder een prettig dan een knap uiterlijk, maar haar gelaat bezat een kracht die daar al voor haar verheffing was geweest, de kracht van een meisje dat de straten van de Maule, de havenwijk van Tyr, had overleefd. Haar helderblauwe blik had koningen en koninginnen, zelfs de kapiteinheer-gebieder van de Kinderen van het Licht de ogen doen neerslaan. Haar eigen ogen stonden gespannen en er vertoonde zich een strakke trek om haar mond. ‘We hebben de winden geroepen om onze schepen sneller de Erinin op te laten varen, dochter, en ons zelfs door de stromingen laten helpen.’ De stem van de Amyrlin was laag en droef, ik heb de overstroming gezien die we in de dorpen langs de rivier hebben veroorzaakt en slechts het Licht weet wat we met het weer hebben gedaan. We zullen ons niet geliefd hebben gemaakt door de schade die we hebben veroorzaakt en de oogsten die we hebben verwoest. Het was echter belangrijk dat we hier zo vlug mogelijk kwamen.’ Haar ogen dwaalden naar de bewerkte gouden kist en ze hief haar hand half op, alsof ze hem wilde aanraken, maar toen ze sprak, zei ze enkeclass="underline"
‘Elaida is in Tar Valon, dochter. Ze is met Elayne en Gawein meegekomen.’
Moiraine besefte dat Leane opzij van haar stond, als altijd zwijgend in de aanwezigheid van de Amyrlin. Maar ze keek en luisterde. ‘Dat verbaast me, Moeder,’ zei ze behoedzaam. ‘Dit is geen tijd waarin Morgase de raad van een Aes Sedai kan missen.’ Morgase was een van de weinige vorsten die openlijk toegaven dat ze een Aes Sedai-raadgeefster hadden. Bijna iedere vorst had er een, maar slechts weinigen gaven het toe.
‘Elaida stond erop, dochter, en koningin of niet, ik betwijfel of Morgase zich, als het op eén sterke wil aankomt, met Elaida kan meten. In ieder geval, misschien wilde ze het deze keer niet. Elayne heeft mogelijkheden. Meer dan ik ooit eerder heb gezien. Ze toont nu al vooruitgang. De Rode Zusters doen er zo opgeblazen over als pofvissen. Ik denk niet dat het meisje naar hun denkwijze neigt, maar ze is jong en niemand kan het zeggen. Zelfs als het hun niet lukt haar te buigen, zal het weinig verschil maken. Elayne zou best de krachtigste Aes Sedai sinds duizend jaar kunnen zijn en de Rode Ajah hebben haar gevonden. Ze hebben in de Zaal veel aanzien verworven door het meisje.’