Выбрать главу

De Amyrlin liet zich in haar stoel vallen, maar leunde meteen weer naar voren. Ze leek heen en weer geslingerd te worden tussen uitputting en hoop. ‘Maar zal hij zichzelf bekendmaken? Als hij bang is... Het Licht weet dat hij dat zou moeten zijn, Moiraine, maar mannen die zich tot Draak uitroepen, willen de macht. Als hij dat niet doet...’

‘Ik heb de middelen om ervoor te zorgen dat hij tot Draak wordt uitgeroepen, of hij dat wil of niet. En zelfs als ik op de een of andere manier faal, dan zal het Patroon er zelf voor zorgen dat hij de Draak wordt genoemd, of hij dat wil of niet. Denk eraan, hij is ta’veren, Siuan. Hij heeft net zoveel macht over zijn lot als een kaarsenpit over de vlam.’

De Amyrlin zuchtte. ‘Het is riskant, Moiraine. Riskant. Maar mijn vader zei altijd: “Meisje, als je nooit een kans grijpt, zul je nooit een koperstuk winnen.” We moeten plannen maken. Ga zitten, dit kunnen we niet vlug afhandelen. Ik zal wijn en kaas laten halen.’ Moiraine schudde haar hoofd. ‘We hebben ons al te lang afgezonderd. Als ze echt hebben geprobeerd ons af te luisteren en je ban hebben gevoeld, zullen ze zeker vragen gaan stellen. Het is te riskant. We kunnen morgen verder met elkaar praten.’ Bovendien, liefste vriendin, ik kan je niet alles vertellen en ik kan niet riskeren dat jij weet dat ik iets achterhoud.

‘Ik neem aan dat je gelijk hebt. Maar wel meteen morgenvroeg. Er is zoveel dat ik moet weten.’

‘Vroeg in de morgen,’ stemde Moiraine in. De Amyrlin stond op en ze omhelsden elkaar weer. ‘Morgenochtend zal ik je alles vertellen wat je moet weten.’

Leane wierp een scherpe blik op Moiraine toen die het voorvertrek binnenkwam en schoot toen de kamer van de Amyrlin in. Moiraine probeerde nederig te kijken alsof ze een van de beruchte uitbranders van de Amyrlin had aangehoord – de meeste vrouwen, hoe wilskrachtig ook, keerden daar met grote ogen en knikkende knieën van terug – maar die uitdrukking lag haar niet. Ze zag er eerder boos uit dan wat anders, wat eigenlijk hetzelfde effect had. Ze was zich slechts vaag bewust van de andere vrouwen in het voorvertrek; ze dacht dat sinds haar binnenkomst sommigen weg waren gegaan en anderen gekomen, maar ze keek amper naar hen. Het werd al laat en er moest voor de ochtend nog veel worden gedaan. Veel, voor ze de Amyrlin Zetel opnieuw zou zien. Ze versnelde haar pas en liep de burcht in.

Als er iemand was geweest die het had gezien, zou de colonne onder de wassende maan een indrukwekkend gezicht hebben opgeleverd. Door het nachtelijk duister van Tarabon trokken zeker tweeduizend

Kinderen van het Licht, met rinkelende tuigage en volledige bewapening, in hun witte tabberds en mantels en hun glimmende wapenrusting. Ze werden gevolgd door een stoet voorraadwagens en proviandmeesters en knechten die de reservepaarden leidden. Er lagen dorpen in dit bosarme land, maar ze hadden de wegen verlaten en bleven zelfs uit de buurt van boerenhofsteden. Ze zouden iemand ontmoeten... iemand... op een plek aan de noordgrens van Tarabon, aan de rand van de Vlakte van Almoth.

Geofram Bornhald, die aan het hoofd van de colonne reed, vroeg zich af waar het allemaal om ging. Hij herinnerde zich maar al te goed zijn gesprek in Amador met Pedron Nial, kapiteinheer-gebieder van de Kinderen van het Licht, maar hij was er niet veel wijzer van geworden.

‘Wij staan er alleen voor, Geofram,’ had de witharige man gezegd. Zijn stem klonk ijl en trilde van ouderdom. ‘Ik herinner me dat ik jou de eed afnam... zo’n... eh... zesendertig jaar geleden moet het nu zijn.’ Bornhald had zich opgericht. ‘Mijn kapiteinheer-gebieder, mag ik vragen waarom ik van Caemlin werd teruggeroepen en met zo’n spoed? Eén kleine duw en Morgase zou zijn afgezet. Er zijn Huizen in Andor die over dat gekonkel met Tar Valon onze mening delen en ze stonden klaar om de troon op te eisen. Ik heb de leiding overgedaan aan Emon Valda, maar hij leek erop gebrand de erfdochter naar Tar Valon te volgen. Het zou me niet verbazen als ik hoorde dat de man het meisje heeft ontvoerd of zelfs Tar Valon heeft aangevallen.’ En Dain, Bornhalds zoon, was net aangekomen voor Bornhald werd teruggeroepen. Dain was een en al ijver. Soms te veel ijver. Genoeg om blindelings in te stemmen met elk voorstel van Valda. ‘Valda loopt in het Licht, Geofram. Maar van de Kinderen ben jij in een veldslag de beste bevelhebber. Je stelt een volledig legioen samen van de beste mannen die je kunt vinden en voert het naar Tarabon. Daarbij vermijd je elk oog met een tong die kan praten. Elke tong die dat kan, moet tot zwijgen worden gebracht, als de ogen kunnen zien.’

Bornhald aarzelde. Vijftig Kinderen bij elkaar, of zelfs een honderdtal, konden zonder vragen elk land binnenkomen, tenminste zonder dat er openlijk vragen werden gesteld, maar een heel legioen... is het oorlog, mijn kapiteinheer-gebieder? Er wordt gepraat in de straten. Wilde geruchten voornamelijk, over de terugkeer van de legers van Artur Haviksvleugel.’ De oude man zei niets. ‘De koning...’

‘Voert niet het bevel over de Kinderen, kapiteinheer Bornhald.’ Voor het eerst klonk er iets snauwends in de stem van de kapiteinheer-gebieder. ‘Ik wel. Laat de koning rustig in zijn paleis doen wat hij het beste doet. Niets. Je zult bij het dorp Alcruna iemand ontmoeten en daar zul je je eigenlijke bevelen vernemen. Ik reken erop dat je legioen binnen drie dagen rijdt. Ga nu, Geofram. Je hebt werk te doen.’ Bornhald dacht ingespannen na. ‘Vergeef me, mijn kapiteinheer-gebieder, maar wie wacht me daar op? Waarom moet ik een oorlog met Tarabon riskeren?’

‘Jou zal bij Alcruna worden verteld wat je moet weten.’ De kapiteinheer-gebieder leek plotseling veel ouder dan hij was. Verstrooid plukte hij aan zijn witte tuniek, met de gouden zonneroos van de Kinderen groot op de borst. ‘Er zijn grotere krachten aan het werk dan jij weet, Geofram. Grotere dan je zelfs kunt weten. Kies je mannen snel. Ga nu. Geen vragen meer. En het Licht rijde met je.’ Bornhald richtte zich op in zijn zadel en wreef een pijnlijke plek in zijn rug weg. Ik word oud, dacht hij. Een dag en een nacht in het zadel, met twee keer een oponthoud om de paarden water te geven en hij voelde iedere grijze haar op zijn hoofd. Een paar jaar geleden zou hij er niets van hebben gemerkt. Ik heb tenminste geen onschuldigen gedood. Hij kon even hard tegen Duistervrienden optreden als ieder ander die het Licht was toegewijd. Duistervrienden dienden vernietigd te worden voor zij de hele wereld onder de Schaduw brachten, maar hij wilde er eerst zeker van zijn dat het echt Duistervrienden waren. Het was moeilijk geweest met zoveel mannen alle ogen in Tarabon te ontwijken, zelfs op het platteland, maar hij had het klaargespeeld. Er hoefden geen tongen tot zwijgen te worden gebracht.

De verkenners die hij had uitgestuurd, kwamen terug, en achter hen volgden meer mannen in witte mantels, sommigen met fakkels, waardoor het nachtzicht van iedereen voor in de colonne zou worden verblind. Zachtjes vloekend beval Bornhald stil te houden terwijl hij de mannen opnam die hem opwachtten.

Hun mantels vertoonden dezelfde gouden zonneroos op de borst als hij had, dezelfde als ieder Kind van het Licht had, en hun aanvoerder had zelfs de gouden rangknopen eronder die hem van gelijke rang maakte als Bornhald. Maar achter hun zonnerozen waren de rode herdersstaven zichtbaar. Ondervragers. Met hete ijzers en tangen en waterdruppels ontlokten de Ondervragers bekentenissen en berouw aan de Duistervrienden, maar er waren mensen die zeiden dat ze het ‘schuldig’ al hadden uitgesproken voordat ze waren begonnen. Geofram Bornhald was er een van.

Ben ik hierheen gestuurd om Ondervragers te ontmoeten? ‘We hebben op u gewacht, kapiteinheer Bornhald,’ zei de leider met een grove stem. Het was een lange man met een scherpe haakneus en de glans van zekerheid in zijn ogen die iedere Ondervrager bezat. ‘U had het sneller kunnen doen. Ik ben Einor Saren, de rechterhand van Jaichim Carridin, die de Hand van het Licht in Tarabon beveelt.’ De Hand van het Licht – de Hand die de waarheid blootlegde, zeiden ze. Zij hadden een hekel aan de naam ‘Ondervrager’. ‘In het dorp is een brug. Laat uw mannen oversteken. We zullen in de herberg praten. Het is daar verrassend gerieflijk.’