Выбрать главу

Zodra hij het vernam...? ‘Ingtar, en daarvoor? Hoe zit het met dat eerdere bevel dat iedereen binnenhield?’

‘Eerdere bevel? Welk eerdere bevel? Rhand, de burcht werd pas afgesloten toen heer Agelmar hiervan hoorde. Iemand heeft je verkeerd ingelicht.’

Rhand schudde langzaam het hoofd. Ragan noch Tema zou zoiets verzonnen hebben. En zelfs als dat bevel van de Amyrlin Zetel was gekomen, zou Ingtar dat hebben geweten. Wie dan? En hoe? Hij wierp een korte blik op Ingtar en vroeg zich af of de Shienaraan loog. Je wordt écht gek als je Ingtar verdenkt.

Ze stonden in het vertrek van de bewakers. De afgehakte hoofden en de delen van de bewakers waren verwijderd, hoewel er nog steeds rode strepen op de tafel en vochtige plekken in het stro zaten die toonden waar alles had gelegen. Er stonden twee Aes Sedai in de ruimte, onverstoorbaar uitziende vrouwen met bruine franje aan hun sjaals die de woorden op de besmeurde wanden bestudeerden. Ze merkten amper dat hun rokken door het stro sleepten. Elk had een inktpot in een schrijfkistje aan de gordel hangen en maakte met een pen aantekeningen in een klein boekje. Ze keurden de mannen die langs hen heen stampten geen blik waardig.

‘Kijk eens, Verin,’ zei een van hen, op een stuk muur wijzend dat vol stond met het Trollokschrift. ‘Dit ziet er belangwekkend uit.’ De ander haastte zich erheen, waarbij ze rode vegen op haar rok opliep. ‘Ja, ik zie het. Veel netter dan dat van de anderen. Geen Trollok. Heel interessant.’

Ze begon in haar boekje te schrijven, regelmatig opkijkend om de hoekige letters op de muur te lezen.

Rhand haastte zich naar buiten. Zelfs als het geen Aes Sedai waren geweest, had hij niet in een ruimte willen blijven met iemand die dacht dat het lezen van Trollokschrift in menselijk bloed ‘interessant’ was.

Ingtar en zijn mannen stampten verder, met hun gedachten bij hun taak. Rhand treuzelde en vroeg zich af waar hij nu heen kon gaan. Terug naar de vrouwenvertrekken zou niet gemakkelijk zijn zonder de hulp van Egwene. Licht, laat het met haar in orde komen. Moiraine zéí dat het goed zou komen.

Lan vond hem voor hij bij de eerste trap naar boven kwam. ‘Je kunt wel terug naar je eigen kamer, schaapherder. Moiraine heeft je spullen van Egwenes kamer laten halen en naar de jouwe teruggebracht.’

‘Hoe wist ze...’

‘Moiraine weet heel veel dingen, schaapherder. Dat zou je onderhand moeten weten. Kijk maar uit. De vrouwen hebben het er allemaal over dat je zwaaiend met een zwaard door hun gangen holde. En hebt klaargespeeld dat de Amyrlin haar ogen neersloeg, zeggen ze.’

‘Licht! Het spijt me dat ze boos zijn, Lan, maar ik was echt uitgenodigd. En toen ik het alarm hoorde... Drakenvuur, Egwene was hier beneden!’

Lan kneep nadenkend zijn lippen samen; het was de enige uitdrukking op zijn gezicht. ‘Ach, ze zijn eigenlijk niet boos. Hoewel de meesten denken dat je een sterke hand nodig hebt om wat tot rust te komen. Jij hebt ze geboeid, dat lijkt er meer op. Zelfs vrouwe Amalisa blijft maar vragen over je stellen. Sommigen beginnen de verhalen van de bedienden te geloven. Zij denken dat je een vermomde prins bent, schaapherder. Niet slecht. Er bestaat hier in de Grenslanden een oud spreekwoord: “Beter één vrouw achter je dan tien man naast je.” Als ik hoor hoe ze over je praten, denk ik dat ze proberen uit te maken wier dochter sterk genoeg is om jou aan te kunnen. Als je niet goed uitkijkt, schaapherder, zul je onverwachts getrouwd zijn aan een Huis van Shienar voor je weet wat er aan de hand is.’ Opeens barstte hij in lachen uit. Het zag er vreemd uit; alsof een rots lachte. ‘Midden op een avond door de vrouwengangen hollen in een knechtenwambuis en zwaaiend met een zwaard. Als ze je niet laten geselen, zullen ze er jaren over blijven praten. Ze hebben nog nooit zo’n eigenaardige man gezien. Welke vrouw ze ook voor jou zullen uitkiezen, binnen een jaar of tien zorgt zij ervoor dat je het hoofd bent van een eigen Huis en zul je ook nog de gedachte koesteren dat je het zelf hebt klaargespeeld. Wat jammer dat je weg moet.’ Rhand had de zwaardhand met grote ogen aangekeken, maar nu gromde hij: ik heb het geprobeerd. De poorten werden bewaakt en niemand kon eruit. Ik heb het vandaag, overdag, geprobeerd. Ik mocht Rood niet eens uit de stal halen.’

‘Maakt niet meer uit. Moiraine heeft me gestuurd om je iets te zeggen. Je kunt elk moment vertrekken, als je wilt. Zelfs nu meteen. Moiraine heeft ervoor gezorgd dat Agelmar voor jou een uitzondering maakte.’

‘Waarom nu pas en niet eerder? Waarom kon ik niet eerder weg? Heeft zij ervoor gezorgd dat de poorten werden gesloten? Ingtar wist niets van een bevel dat de mensen vannacht binnen moest houden.’ Rhand dacht dat Lan er bezorgd uitzag, maar die zei alleen maar: ‘Als iemand je een paard geeft, schaapherder, klaag dan niet dat hij niet zo snel is als je zou willen.’

‘Hoe is het met Egwene? En Mart? Maken ze het echt goed? Ik kan niet weg voor ik weet of ze in orde zijn.’

‘Het meisje is in orde. Ze zal morgenochtend wakker worden en waarschijnlijk niet eens meer weten wat er is gebeurd. Als je een klap op je hoofd krijgt, is dat altijd zo.’

‘En Mart?’

‘De keus is aan jou, schaapherder. Je kunt nu weggaan, of morgen, of volgende week. De keus is aan jou.’ Hij liep weg en liet Rhand staan in de gang diep onder de burcht van Fal Dara.

7

Bloed roept bloed

Terwijl Mart op een draagbaar uit de vertrekken van de Amyrlin Zetel werd gedragen, wikkelde Moiraine de angreaal – een vrouwenfiguurtje in zwierige gewaden van vergeeld ivoor – zorgvuldig weer in een zijden doek en stak het beeldje weg in haar buidel. De vereniging met andere Aes Sedai – waarbij zij hun vaardigheden bundelden om saidar op één taak te richten – was zelfs onder ideale omstandigheden vermoeiend, ook met behulp van een angreaal. Een hele nacht zonder slaap was zeker geen ideale omstandigheid en hun Heling van de jongen was niet eenvoudig geweest. Leane stuurde de dragers met korte gebaren en enkele ferme woorden naar buiten. De twee zenuwachtige mannen maakten zich zo klein mogelijk bij al die Aes Sedai. En één ervan was nog wel de Amyrlin Zetel zelf. Wie maalde er dan nog om of de Aes Sedai de Kracht hadden gebruikt? In de gang hadden ze gewacht tot het werk was gedaan, gehurkt tegen de muur, en nu wilden ze zo snel mogelijk uit de vrouwenverblijven weg. Mart lag met gesloten ogen en een bleek gezicht op de draagbaar, maar zijn borstkas rees en daalde in het gelijkmatige ritme van een diepe slaap.

Welke invloed zal dit op alles hebben? vroeg Moiraine zich af. Hij is niet meer nodig, nu de Hoorn verdwenen is, maar toch... De deur sloot zich achter Leane en de dragers en de Amyrlin Zetel haalde enigszins bevend adem. ‘Een smerige zaak. Smerig.’ Haar gezicht was kalm, maar ze wreef haar handen alsof ze ze wilde wassen.

‘Maar heel interessant,’ zei Verin. Zij was de vierde Aes Sedai die de Amyrlin Zetel voor dit werk had uitgekozen. ‘Jammer dat we de dolk niet hebben, zodat de Heling voltooid kon worden. We hebben er vannacht alles aan gedaan, maar hij zal niet lang meer leven. Een paar maanden misschien, op zijn hoogst.’ De drie Aes Sedai waren alleen in de vertrekken van de Amyrlin Zetel. Achter de schietgaten gaf de dageraad de lucht een parelmoeren glans. ‘Maar die maanden heeft hij nu tenminste,’ zei Moiraine scherp. ‘Als de dolk wordt teruggevonden, kan de band nog steeds worden verbroken.’ Als hij gevonden kan worden. Dat is het natuurlijk. ‘De band kan nog steeds worden verbroken,’ stemde Verin in. Ze was een mollige vrouw met een grof gezicht en ondanks haar leeftijdloze Aes Sedai-uiterlijk vertoonden haar bruine haren wat grijs. Alleen daaraan was haar leeftijd te zien, maar voor een Aes Sedai betekende het dat ze inderdaad heel oud was. Haar stem beefde echter niet en paste bij haar gladde wangen. ‘Maar hij is heel lang met de dolk verbonden geweest en daar moeten we rekening mee houden. Hij zal er nog langer mee verbonden blijven, of de dolk nou wel of niet wordt gevonden. Hij kan reeds zo sterk veranderd zijn dat onze Heling hem niet meer volledig kan helpen, hoewel hij anderen nu niet meer zal besmetten. Zo’n klein ding eigenlijk,’ peinsde ze, ‘maar als je hem lang genoeg draagt, zal hij je vergiftigen. En de drager steekt dan nieuwe mensen aan die met hem in contact komen, en die zullen weer anderen besmetten. Zo zullen de verwoestende haat en achterdocht van Shadar Logoth, waarbij iedere man en vrouw zich tegen elkaar keren, opnieuw op de wereld worden losgelaten. Ik vraag me af hoeveel mensen hij kan besmetten in bijvoorbeeld een jaar. Het moet toch mogelijk zijn een redelijke schatting te benaderen.’