Выбрать главу

Min stond met een ontevreden uitdrukking op het gezicht in een ketel boven het kampvuur te roeren. Op haar kaak zat een blauwe plek en in de lucht hing de zwakke geur van aangebrand voedsel, ik heb de pest aan koken,’ verkondigde ze en keek achterdochtig in de ketel. ‘Als hier iets fout mee gaat, is het niet mijn schuld. Rhand heeft minstens de helft verknoeid toen de soep in het vuur klotste door zijn... Hij heeft het recht niet ons rond te smijten als zakken graan.’ Ze wreef over haar zitvlak en trok een pijnlijk gezicht. ‘Als ik hem te pakken krijg, geef ik hem zo’n aframmeling dat hij het nooit meer zal vergeten.’ Ze zwaaide met de houten spaan voor Perijns gezicht heen en weer, alsof ze bij hem wilde beginnen. ‘Nog iemand gewond?’

‘Alleen als je de blauwe plekken meetelt,’ zei Min grimmig, in het begin waren ze erg overstuur. Toen zagen ze Moiraine naar Rhands geheime plekje staren en besloten ze dat hij dit gedaan moest hebben. Als de Draak wil dat de berg op ons hoofd neerstort, moet de Draak er een goede reden voor hebben. Zelfs als hij zou besluiten dat ze hun vel moeten afstropen en in hun blote botten moeten dansen, zouden ze hem nog gelijk geven.’ Ze snoof en gaf met de spaan een roffel op de ketelrand.

Perijn keek om naar Moiraines hut. Als Leya gewond was, als ze dood was, zou de Aes Sedai niet zomaar weer naar binnen zijn gestapt. Nog steeds had hij dat gevoel van verwachting. Wat het ook is, het is nog niet gebeurd. ‘Min, misschien kun je beter vertrekken. Morgenochtend, heel vroeg. Ik heb nog wat zilver, dat mag jij hebben, en ik weet zeker dat Moiraine je meer dan genoeg mee zal geven om met een handelskaravaan uit Geldan mee te reizen. Je kunt voor je het weet weer hoog en droog in Baerlon zitten.’

Ze keek hem zo lang aan dat hij zich afvroeg of hij iets verkeerds had gezegd. Ten slotte zei ze: ‘Dat is heel lief van je, Perijn. Maar toch, nee.’

‘Ik dacht dat je weg wilde. Jij hebt het altijd maar over gedwongen hier blijven.’

‘Ik heb eens een oude Illiaanse vrouw gekend,’ zei ze langzaam. ‘Toen ze jong was, regelde haar moeder een huwelijk voor haar met een man die ze nog nooit had ontmoet. Ze doen dat daar soms in Illian. Ze vertelde dat ze hem de eerste vijf jaar voortdurend uitschold en de volgende vijf jaar plannen beraamde om hem het leven goed zuur te maken zonder dat hij wist wiens schuld dat was. Ze vertelde dat ze pas jaren later, na zijn overlijden, had beseft dat hij eigenlijk de grote liefde van haar leven was geweest.’

‘Ik begrijp niet wat dat hiermee te maken heeft.’ Op haar gezicht stond te lezen dat hij het gewoon niet wilde begrijpen en haar stem klonk net zo geduldig alsof ze het tegen een kind had. ‘Omdat het lot iets voor jou heeft gekozen en jij dat niet zelf hebt gedaan, wil dat nog niet zeggen dat het slecht is. Ook als je zeker weet dat je dat zelf in geen honderd jaar zou hebben gekozen. Beter tien dagen van liefde dan jaren van spijt,’ haalde ze een gezegde aan. ‘Daar begrijp ik nog minder van,’ zei hij tegen haar. ‘Je hoeft niet te blijven als je niet wilt.’

Ze hing de kookspaan aan een grote gevorkte tak die in de grond stak en verraste hem door op haar tenen te gaan staan en zijn wang te kussen. ‘Je bent een heel lieve man, Perijn Aybara. Zelfs als je er niet alles van begrijpt.’

Perijn stond onzeker kijkend met z’n ogen te knipperen. Hij wou dat hij wist of het met Rhand goed was, en hij wenste dat Mart hier was. Hij voelde zich bij vrouwen net alsof hij op drijfzand stond, maar Rhand wist altijd hoe hij meisjes aan moest pakken. Net als Mart. De meeste meisjes in Emondsveld hadden er een neus voor dat Mart nooit volwassen zou worden, en toch kon hij ze toch steeds om zijn vingers winden.

‘En jij, Perijn? Wil jij nooit terug naar huis?’

‘Voortdurend,’ zei hij vurig. ‘Maar ik... ik denk niet dat ik dat kan. Nog niet.’ Hij keek omhoog naar Rhands ravijn. We zijn met elkaar verbonden, zo lijkt het. Dat zijn we, hè Rhand? ‘Misschien wel nooit meer.’ Hij meende het zo zacht te hebben gezegd dat zij het niet kon horen, maar de blik die ze hem schonk, was een en al medeleven. En instemming.

Zijn oren vingen zachte voetstappen achter zich op en hij keek weer omhoog naar Moiraines hut. Twee gestalten kwamen in het steeds zwarter wordende donker de helling af. De eerste een slanke vrouw, die zelfs op de ongelijke, hellende bodem sierlijk wist te lopen. De andere was een man, die met kop en schouders boven de vrouw uitstak. Ze liepen naar de Shienaranen die aan het werk waren. Zelfs voor Perijns ogen was de man slecht te zien, hij leek soms geheel te verdwijnen en dan bij een volgende stap weer te verschijnen, terwijl zo nu en dan een groot deel van hem opging in de nacht en bij een windstoot weer opdoemde. Alleen de veranderende mantel van een zwaardhand kon dat, wat inhield dat de grotere gestalte Lan was, net zoals de kleinere zeker Moiraine was.

Een heel eind hoger glipte een nog vagere gestalte tussen de bomen door. Rhand, die naar zijn hut terugkeert, dacht Perijn. Weer een avond zonder eten, omdat hij de manier waarop iedereen hem aankijkt, niet kan verdragen.

‘Jij moet ogen in je achterhoofd hebben,’ zei Min, die fronsend naar de naderende vrouw tuurde. ‘Of anders de scherpste oren waar ik ooit van gehoord heb. Is dat Moiraine?’

Zorgeloos. Hij was zo gewend dat de Shienaranen wisten hoe goed hij kon zien – overdag tenminste; van de nacht wisten ze het niet – dat hij andere zaken over het hoofd zag. Zorgeloosheid zal me nog eens doden.

‘Is het in orde met die Tuathaanse?’ vroeg Min toen Moiraine bij het vuur kwam staan.

‘Ze rust uit.’ De zachte stem van de Aes Sedai klonk even muzikaal als anders, alsof praten een vorm van zingen was, en haar kapsel en kleren zaten weer volmaakt netjes. Ze wreef bij de vlammen haar handen warm. Aan haar linkerhand droeg ze een gouden ring, een serpent dat in zijn eigen staart beet. Het Grote Serpent, een nog ouder teken van de eeuwigheid dan het Rad des Tijds. Iedere in Tar Valon opgeleide vrouw droeg zo’n ring.

Een ogenblik bleef Moiraines blik op Perijn gericht en zij leek veel te diep in hem door te dringen. ‘Ze is gevallen en kreeg een snee in haar hoofd toen Rhand...’ Haar mond verstrakte, maar het volgende ogenblik toonde haar gezicht weer die volmaakte rust. ‘Ik heb haar geheeld en ze slaapt nu. Zelfs een kleine hoofdwond bloedt flink, maar het was niet ernstig. Heb je iets bij haar gezien, Min?’

Min weifelde. ‘Ik zag... Ik dacht dat ik haar dood zag. Haar gezicht zat onder het bloed. Ik was ervan overtuigd dat ik wist wat het betekende, maar met een snee in haar hoofd... Weet u zeker dat ze in orde is?’ De vraag verried hoe ongerust ze zich voelde. Als een Aes Sedai heelde, liet ze niets ongeheeld wat geheeld kon worden. En dit Talent was bij Moiraine sterk ontwikkeld.

Min klonk zo bezorgd dat Perijn een ogenblik verbaasd was. Toen knikte hij in zichzelf. Ze vond het niet echt prettig wat ze deed, maar het hoorde bij haar. Ze dacht te weten hoe het werkte, of tenminste gedeeltelijk. Als ze ongelijk had, zou het bijna zijn of ze niet wist hoe ze haar eigen handen moest gebruiken.

Moiraine keek haar even nadenkend aan, beheerst en onaangedaan. ‘Je hebt nooit eerder verkeerd gelezen als je voor me las; elk beeld waarvan ik weet, klopte. Misschien is dit de eerste keer.’

‘Als ik het weet, weet ik het,’ fluisterde Min koppig. ‘Het Licht helpe me, ik weet het.’

‘Misschien moet het nog gebeuren. Ze heeft een lange reis naar haar wagens voor de boeg en ze moet door woeste streken trekken.’ De zangerige stem van de Aes Sedai klonk koel en zorgeloos. Onwillekeurig maakte Perijn diep in z’n keel een zacht geluid. Licht! Klonk ik ook zo? Ik wil niet dat iemands dood zo onbelangrijk voor me wordt.