‘Ja, ja,’ zei Nial ongeduldig. Even nam hij Byars ingevallen gezicht op en voegde er toen aan toe: ‘Niemand twijfelt aan je eerlijkheid of moed. Het was precies wat Geofram Bornhald zou doen als hij voor een veldslag stond en vreesde dat zijn hele legermacht daar zou kunnen omkomen.’ En voor zo’n idee heb jij niet genoeg fantasie. Van deze man zou hij verder niets nieuws meer vernemen. ‘Je hebt het uitstekend gedaan, Kind Byar. Je hebt mijn toestemming om het Geofram Bornhalds zoon te berichten. Dain Bornhald is volgens de laatste rapporten met Emon Valda bij Tar Valon. Je mag je bij hen voegen.’
‘Dank u, mijn kapiteinheer-gebieder. Dank u.’ Byar ging staan en boog diep. Maar toen hij weer recht stond, aarzelde hij. ‘Mijn kapiteinheer-gebieder, wij werden verraden!’ In de woorden klonk zijn haat door als een scherpgetande zaag.
‘Door die ene Duistervriend waarover je vertelde, Kind Byar?’ Hij kon niet voorkomen dat er in zijn stem ook iets scherps doorklonk. Zijn plannen van een jaar lagen gebroken tussen de lijken van een duizendtal gesneuvelde Kinderen en Byar bleef maar over die ene man zeuren. ‘Die jonge smid die je maar twee keer hebt gezien, die Perijn uit Tweewater?’
‘Ja, mij n kapiteinheer-gebieder. Ik weet niet hoe, maar ik weet dat hij schuldig is. Ik weet het zeker.’
‘Ik zal zien wat we eraan kunnen doen, Kind Byar.’
Byar wilde nog iets zeggen, maar Nial hief zijn magere hand om dat te voorkomen. ‘Je mag gaan.’ De man met het ingevallen gezicht kon zich slechts buigend terugtrekken.
Toen de deur achter hem dichtviel, liet Nial zich in zijn zetel zakken. Waarom haatte Byar die Perijn zo erg? Er waren veel te veel Duistervrienden om de kracht van je haat aan één persoon te verspillen. Te veel Duistervrienden, hoog en laag, die zich verborgen achter vlotte tongen en open glimlachjes en die allemaal de Duistere dienden. Maar het kon geen kwaad een naam aan de lijsten toe te voegen. Hij schoof in zijn harde stoel heen en weer en probeerde het zijn oude botten wat gemakkelijker te maken. Het was niet voor het eerst dat hij vaag bedacht dat een kussen geen grote weelde inhield. En niet voor het eerst onderdrukte hij die gedachte ferm. De wereld ging aan chaos ten onder en hij had geen tijd voor gedachten over zijn gevorderde leeftijd.
Hij speelde in gedachten met alle tekenen die een ramp voorspelden. De oorlog had Tarabon en Arad Doman stevig in zijn greep. Cairhien werd verscheurd door burgeroorlog en de oorlogskoorts liep hoog op in Tyr en Illian, de eeuwenlange vijanden van weleer. Op zichzelf betekenden die oorlogen niets. Mensen voerden oorlog – maar gewoonlijk was er slechts een tegelijk. En behalve die valse Draak op de Vlakte van Almoth trok een tweede Saldea uit elkaar en werd Tyr geplaagd door een derde valse Draak. Drie tegelijk. Het moeten alledrie valse Draken zijn. Dat kan niet anders!
En daar voegden zich nog een tiental feiten bij, sommige misschien ongegronde geruchten, maar als je ze bij dit alles optelde... Er waren Aiel gezien, ver in het westen in Morland en Kandor. Het waren er maar twee of drie tegelijk, maar een of duizend... De Aiel waren al die jaren na het Breken van de Wereld slechts één keer de Woestenij uitgekomen. Alleen tijdens de Aiel-oorlog waren ze voor het eerst die ellendige wildernis uitgetrokken. Van de Atha’an Miere, het Zeevolk, ging het verhaal dat ze handel lieten liggen om naar voortekenen te zoeken. Wat ze precies zochten, wilden ze niet zeggen, maar hun schepen zeilden half beladen uit, soms zelfs leeg. Illian had voor het eerst in bijna vierhonderd jaar de Grote Jacht op de Hoorn uitgeroepen. Hun Jagers waren op zoek naar die legendarische hoorn, de Hoorn van Valere, die volgens de voorspellingen dode helden uit het graf opriep om in Tarmon Gai’don te strijden, de Laatste Slag tegen de Schaduw. Er gingen ook geruchten over de Ogier, die zich altijd zo afzijdig hielden dat de meeste mensen dachten dat ze een legende waren. Maar zij wilden uit hun wijd en zijd verspreide steddings bij elkaar komen. Waar Nial het grootste belang aan hechtte, was het bericht dat de Aes Sedai blijkbaar openlijk waren opgetreden. Men fluisterde dat ze enkele zusters naar Saldea hadden gestuurd om op te treden tegen die valse Draak Mazrim Taim. Het kwam maar zelden bij mannen voor, maar Taim kon de Ene Kracht geleiden. Dat was op zich al beangstigend en verachtelijk, en er waren maar weinigen die meenden dat zo iemand zonder hulp van de Aes Sedai verslagen kon worden. Het was beter Aes Sedai-hulp te gedogen dan die onvermijdelijke verschrikkingen van zijn waanzin onder ogen te zien. Zulke mannen werden zonder uitzondering waanzinnig. Maar Tar Valon had blijkbaar andere Aes Sedai uitgezonden, die de valse Draak in Falme dienden te steunen. Alleen zo konden de feiten worden verklaard. Het plan verkilde het merg in zijn botten. De chaos groeide; wat voorheen ongehoord was, gebeurde nu regelmatig. De gehele wereld leek in een draaikolk te komen die dreigde over te gaan in een maalstroom. Het stond voor hem vast: de Laatste Slag kwam eraan. Al zijn plannen waren vernietigd. Plannen die zijn naam voor honderden generaties bij de Kinderen zouden hebben bevestigd. Maar onrust betekende kansen en hij had nieuwe plannen, met nieuwe oogmerken. Mits hij de kracht en de wil kon behouden om ze uit te voeren. Licht, laat me lang genoeg in leven blijven.
Een beschaafd klopje op de deur verdreef zijn sombere gedachten. ‘Binnen!’ snauwde hij.
Een bediende in een wit met gouden jas en kniebroek kwam buigend binnen. Met de ogen op de vloer gericht kondigde hij aan dat Jaichim Carridin, Gezalfde van het Licht, Inquisiteur van de Hand van het Licht, zich meldde op bevel van de kapiteinheer-gebieder. Carridin volgde de man op de hielen en wachtte Nials bevestiging niet eens af. Nial gebaarde de dienaar te gaan.
Nog voor de deur geheel dicht was, liet Carridin zich met een zwaai van zijn sneeuwwitte mantel op een knie zakken. Achter de zonnekrans op zijn mantel stond de scharlakenrode herdersstaf van de Hand van het Licht, door velen de Ondervragers genoemd, hoewel zelden recht in hun gezicht. ‘Aangezien u mijn aanwezigheid verlangt, mijn kapiteinheer-gebieder,’ zei hij met vaste stem, ‘ben ik uit Tarabon teruggekomen.’
Nial stond hem even aan te kijken. Carridin was lang, van middelbare leeftijd, met een zweem van grijs in het haar, maar toch gezond en sterk. Zijn zwarte, diepliggende ogen stonden, als altijd, alwetend. Terwijl de kapiteinheer-gebieder hem bestudeerde, verblikte hij niet en er waren weinig mannen met zo’n zuiver geweten of zulke sterke zenuwen. Carridin knielde slechts en wachtte even kalm of het iets alledaags was om zonder tegenspraak zijn bevel neer te leggen en onverwijld naar Amador terug te keren, zonder dat hem een reden werd verstrekt. Maar ja, er werd gezegd dat Jaichim Carridin langer kon wachten dan een steen.
‘Sta op, Kind Carridin.’ Toen de andere man opstond, voegde Nial eraan toe: ‘Ik heb verontrustend nieuws uit Falme ontvangen.’ Carridin streek de plooien van zijn mantel glad terwijl hij antwoord gaf. Zijn stem was op het randje van gepast ontzag, bijna alsof hij met een gelijke sprak en niet met de man voor wie hij de eed van gehoorzaamheid had afgelegd. ‘Mijn kapiteinheer-gebieder doelt op het nieuws dat u door Kind Jaret Byar werd gebracht, de rechterhand van wijlen kapiteinheer Bornhald.’
Er trilde een spiertje in Nials ooghoek, een oude voorbode van woede. Slechts drie mensen behoorden te weten dat Byar in Amador was, en alleen Nial wist waar hij vandaan kwam. ‘Wees niet te bijdehand, Carridin. Jouw verlangen alles te weten kan je op een slechte dag nog aan je eigen Ondervragers overleveren.’
Carridins mond verstrakte bij het horen van die titel, maar hij liet niets merken. ‘Mijn kapiteinheer-gebieder, de Hand zoekt overal naar de waarheid, om het Licht te dienen.’
Om het Licht te dienen. Niet om de Kinderen van het Licht te dienen. Alle Kinderen dienden het Licht, maar Pedron Nial vroeg zich regelmatig af of de Ondervragers zich wel tot de Kinderen rekenden. ‘En welke waarheid heb je voor mij over de gebeurtenissen in Falme?’