Perijn bewoog verontrust zijn gewonde voeten heen en weer. ‘We hadden waarschuwing genoeg.’ Hij wist dat het klonk alsof hij probeerde zichzelf te overtuigen. Ik had ook kunnen waarschuwen, als ik met de wolven had gepraat. Die wisten dat er Trolloks en Schimmen in de bergen waren. Ze probeerden het tegen me te zeggen. Maar hij vroeg zich toch af of hij door zijn afweer misschien ook had voorkomen dat hij nu met ze meerende. Hij dacht terug aan Elyas Machera, die ook met wolven kon praten. Elyas was voortdurend bij de wolven, maar leek zich toch te kunnen herinneren dat hij een mens was. Hij had Perijn echter nooit verteld hoe hij dat klaarspeelde en Perijn had hem na hun tocht over de Vlakte van Caralain nooit meer gezien. Het schuren van laarzen over rots kondigde de komst van twee mensen aan en een zuchtje wind voerde hun geur naar Perijn. Hij lette erop niet hun naam te noemen voordat Lan en Moiraine zo dichtbij waren dat zelfs gewone ogen hen konden herkennen. De zwaardhand had een hand onder de arm van de Aes Sedai, alsof hij probeerde haar te ondersteunen zonder dat ze het merkte. Moiraines ogen stonden doodop en ze had een klein, eeuwenoud ivoren vrouwenbeeldje in haar hand. Perijn herkende het. Het was een angreaal, een overblijfsel uit de Eeuw der Legenden met behulp waarvan een Aes Sedai meer Kracht kon geleiden dan ze zelf aankon. Dat ze het gebruikte terwijl ze heelde, gaf aan hoe vermoeid ze was. Min stond op om Moiraine te helpen, maar de Aes Sedai gebaarde haar opzij, ‘leder ander is verzorgd,’ vertelde ze Min. ‘Als ik hier klaar hen, kan ik uitrusten.’ Ze weerde ook Lan af en haar blik leek in zichzelf gekeerd toen haar koele hand over Perijns schouder en vervolgens over zijn rugwond gleed. Zijn huid ging ervan tintelen. ‘Dit is niet zo erg,’ zei ze. ‘De kneuzing van de schouder zit diep, maar de beten zijn oppervlakkig. Zet je schrap. Dit doet geen pijn maar...’ Hij had het nooit gemakkelijk gevonden om vlak bij een geleidster van de Ene Kracht te zijn, laat staan als hij ermee te maken had. Toch waren er al eerder momenten geweest en hij dacht dat hij enig idee had wat geleiden was, maar die keren was de Heling heel licht geweest. Hij had weer kracht gekregen tijdens uitputtende tochten, als Moiraine vond dat hij dat nodig had. Maar dit ging heel anders. De ogen van de Aes Sedai leken opeens in hem en door hem heen te kijken. Hij snakte naar adem en liet bijna zijn bijl vallen. Hij kon voelen hoe de huid op zijn rug kriebelde, hoe spieren zich spanden terwijl ze weer heel werden. Zijn schouder beefde onwillekeurig en alles werd een waas. Kou schuurde tot op zijn botten en toen nog dieper. Hij had de indruk van bewegen, vallen, vliegen; hij wist niet hoe, maar het voelde alsof hij zich ergens heen haastte, vastberaden en zeker, met enorme snelheid, voor eeuwig. Na een eeuwigheid werd de wereld weer scherp. Moiraine stapte half wankelend achteruit tot Lan haar bij de arm greep.
Met open mond keek Perijn naar zijn schouder. De sneden en blauwe plekken waren weg; geen enkel spiertje trok meer. Hij bewoog zich behoedzaam, maar ook de pijn in zijn rug was verdwenen, net als die in zijn voeten. Hij hoefde niet te kijken om te weten dat alle schrammen en blauwe plekken waren verdwenen. Zijn maag rommelde luid. ‘Je moet zo spoedig mogelijk eten,’ vertelde Moiraine hem. ‘Heel veel kracht van de Heling komt uit jezelf. Je moet die kracht weer aanvullen.’
Honger – en beelden van voedsel – vormden zich reeds in Perijns gedachten. Bloedrauw vlees, en lende, en schaap, en... Moeizaam maakte hij een eind aan elke gedachte aan vlees. Hij zou wat van die wortels halen die naar geroosterde knolletjes roken. Zijn maag protesteerde knorrend.
‘Er is haast geen litteken te zien, smid,’ zei Lan achter hem. ‘De meeste gewonde wolven liepen op eigen kracht naar het woud terug,’ zei Moiraine, die over haar rug wreef en zich uitrekte, ‘maar de gewonde wolven hier heb ik geheeld.’ Perijn keek haar scherp aan, maar ze leek het slechts mee te delen. ‘Wellicht hadden ze hun eigen redenen voor hun komst, maar zonder hen zouden we waarschijnlijk allemaal dood zijn.’ Perijn bewoog zich verontrust en sloeg zijn ogen neer. De Aes Sedai stak haar hand uit naar de blauwe plek op Mins kaak, maar Min deed een stap achteruit en zei: ik ben niet echt gewond en u bent moe. Ik heb me bij een val wel eens erger bezeerd.’ Moiraine glimlachte en liet haar hand zakken. Lan nam haar bij de arm; ze stond te wankelen in zijn greep. ‘Goed. Hoe staat het met jou, Rhand? Ben jij nog ergens gewond? Zelfs een krasje van een Myrddraalzwaard kan dodelijk zijn en sommige Trollokwapens zijn haast even erg.’
Voor het eerst viel Perijn iets op. ‘Rhand, je jas is nat.’ Rhand trok zijn rechterhand onder zijn jas vandaan, een hand onder het bloed. ‘Niet van een Myrddraal,’ zei hij afwezig en keek strak naar zijn hand. ‘Zelfs niet van een Trollok. De wond die ik in Falme opliep, is opengebroken.’
Moiraine haalde sissend adem, rukte haar arm los van Lan en liet zich op haar knieën naast Rhand neervallen. Ze trok zijn jas open en bekeek de wond. Perijn kon niets zien, want haar hoofd zat in de weg, maar hij rook nu nog sterker de geur van bloed. Moiraines handen bewogen en Rhand grijnsde van pijn. ‘Het bloed van de Herrezen Draak op de rotsen van Shayol Ghul zal de mensheid bevrijden van de Schaduw. Dat staat toch in de Voorspellingen van de Draak?’ ‘Wie heeft jou dat verteld?’ vroeg Moiraine scherp.
‘Als je me nu naar Shayol Ghul zou krijgen,’ zei Rhand doezelig, ‘over de saidinwegen of met een Portaalsteen, kunnen we er een eind aan maken. Geen doden meer. Geen dromen meer. Niets meer.’
‘Als het zo eenvoudig was,’ zei Moiraine grimmig, ‘dan zou ik je er hoe dan ook heen brengen, maar niet alles in de Karaethon Reeks is te verklaren. Voor elke heldere zaak staan er tien in die je op wel honderd manieren kunt verklaren. Denk niet dat je iets weet van wat komt, zelfs niet als iemand je alle Voorspellingen haarfijn heeft verteld.’ Ze zweeg even alsof ze kracht verzamelde. Haar greep om de angreaal verstrakte en haar vrije hand gleed langs Rhands zij, alsof die niet onder het bloed zat. ‘Tanden op elkaar.’
Opeens gingen Rhands ogen wijd open en veerde hij omhoog, huiverend en naar adem snakkend. Perijn had het gevoel dat zijn Heling eeuwig had geduurd, maar na enkele tellen liet ze Rhand weer behoedzaam tegen de stam zakken.
‘Ik heb... gedaan wat ik kon,’ zei ze zwak. ‘Zoveel ik kon. Je moet voorzichtig zijn. De wond kan opnieuw openbreken als...’ Haar stem zakte weg en ze viel.
Rhand ving haar op, maar op hetzelfde moment stond Lan naast hem en tilde haar op. Daarbij gleed een uitdrukking over zijn gezicht die bijna teder was en Perijn nooit bij Lan had verwacht. ‘Uitgeput,’ zei de zwaardhand. ‘Ze heeft alle anderen verzorgd, maar niemand kan haar eigen vermoeidheid wegnemen. Ik breng haar naar bed.’