Nu was het Perijns beurt haar te bestuderen. ‘Had je dan iets anders verwacht? Ze hebben gezworen hem te volgen. Licht, Moiraine, als jij er niet was geweest, zou hij zich nooit tot Draak hebben uitgeroepen. Wat verwachtte je dan van hen?’ Ze gaf geen antwoord en hij ging door, kalmer nu. ‘Geloof jij in hem, Moiraine? Dat hij werkelijk de Herrezen Draak is? Of denk je dat hij een onbenul is die je kunt gebruiken tot de Ene Kracht hem doodt of krankzinnig maakt?’
‘Beheers je, Perijn,’ zei Loial. ‘Niet boos worden.’
‘Ik zal me beheersen als ze me antwoord geeft. Nou, Moiraine?’
‘Hij is wat hij is,’ zei ze scherp.
‘Je hebt gezegd dat het Patroon hem uiteindelijk op het juiste pad zou dwingen. Is dit het pad of probeert hij alleen maar aan jou te ontkomen?’ Heel even meende hij dat hij te ver was gegaan – haar donkere ogen fonkelden van woede – maar hij weigerde zijn woorden terug te nemen. ‘Nou?’
Moiraine haalde diep adem. ‘Dit kan heel goed door het Patroon bepaald zijn, maar ik wilde hem niet alleen laten gaan. Ondanks al zijn kracht is hij op vele gebieden even weerloos als een klein kind en even onwetend van die wereld hierbuiten. Hij geleidt, maar kan het niet beheersen, weet niet of de Kracht wel of niet komt als hij zich ervoor openstelt en als ze er wel is, beheerst hij haar evenmin. De Kracht zelf zal hem doden voor hij de kans loopt krankzinnig te worden als hij het niet leert beheersen, maar hij moet nog zoveel leren. Hij wil hollen voor hij heeft leren lopen.’
‘Je zoekt spijkers op laag water en je legt een vals spoor, Moiraine,’ snoof Perijn. ‘Als hij is wie jij zegt dat hij is, is het dan nooit bij je opgekomen dat hij misschien weet wat hij moet doen, nog beter dan jij?’
‘Hij is wat hij is,’ herhaalde ze ferm, ‘maar ik moet hem in leven houden als hij iets wil bereiken. Dood maakt hij geen enkele voorspelling waar en zelfs als het hem lukt Duistervrienden en Schaduwgebroed te vermijden, dan zijn er nog duizenden andere handen die willen toeslaan. Ze hebben maar de kleinste aanwijzing nodig over hem en wat hij is. Maar als dat het enige was, zou ik me lang niet zoveel zorgen maken als nu. We hebben rekening te houden met de Verzakers.’ Perijn schrok en in de hoek kreunde Loial. ‘De Duistere en alle Verzakers zijn gekerkerd in Shayol Ghul...’ begon Perijn onwillekeurig op te dreunen, maar ze liet hem niet uitpraten.
‘De zegels verzwakken, Perijn. Sommige zijn gebroken, hoewel de wereld dat nog niet weet. Nog niet mag weten. De Vader van de Leugen is niet vrij. Nog niet. Maar nu de zegels steeds zwakker worden... Welke Verzakers zijn al los? Lanfir? Sammael? Asmodean, of Be’lal, of Rahvin? Ishamael zelf, de Verrader van Hoop? Het waren er dertien, en ze zijn aan de zegels gebonden, niet in de kerker van de Duistere. Dertien van de machtigste Aes Sedai uit de Eeuw der Legenden, de zwakste van hen veel sterker dan de tien sterkste Aes Sedai van deze tijd samen; de domste nog steeds in het bezit van alle kennis uit de Eeuw der Legenden. En zij, elke man en elke vrouw, gaven het Licht op en schonken hun ziel aan de Schaduw. Stel dat ze nu vrij zijn en hem daarbuiten opwachten? Ik kan en wil hem niet aan hen overlaten.’
Perijn huiverde, gedeeltelijk door de ijzige toon van haar laatste woorden en gedeeltelijk door wat het woord Verzakers bij hem opriep. De gedachte dat er ook maar één Verzaker weer vrij op de wereld rondzwierf, probeerde hij uit alle macht te onderdrukken. Zijn moeder had hem als klein kind met hun naam bang gemaakt. Ishamael neemt jongetjes mee die tegen hun moeder liegen. Lanfir neemt ’s nachts jongetjes te pakken die niet op tijd naar bed gaan. Dat hij nu ouder was, hielp niet veel, niet nu hij wist dat ze allemaal echt bestonden. Niet nu Moiraine zei dat er nog meer vrij konden rondlopen. ‘Gekerkerd in Shayol Ghul,’ fluisterde hij, wensend dat hij dat kon geloven. Bedrukt las hij Rhands brief nog eens na. ‘Dromen. Gisteren had hij het ook over dromen.’
Moiraine kwam dichter bij hem staan en keek hem strak in de ogen. ‘Dromen?’ Lan en Uno kwamen binnen, maar ze gebaarde hen stil te zijn. Het kleine vertrek was nu meer dan overvol, met vijf mensen plus een Ogier. ‘Welke dromen heb jij de laatste nachten gehad, Perijn?’ Ze negeerde zijn gesputter dat er met zijn dromen niets fout was. ‘Vertel het me,’ drong ze aan. ‘Welke droom heb je gehad die ongewoon was? Vertel het me.’ Haar blik hield hem vast als een smidstang en dwong hem te spreken.
Hij keek de anderen aan – ze staarden hem allen aan, zelfs Min – en vertelde toen weifelend over de droom die hem ongewoon leek, de droom die iedere nacht kwam. De droom van het zwaard dat hij niet kon aamaken. Hij verzweeg de wolf die de laatste keer was verschenen.
‘Callandor!’ zuchtte Lan toen hij was uitverteld. Steenhard gezicht of niet, hij keek stomverbaasd.
‘Ja,’ zei Moiraine, ‘maar we moeten volkomen zeker zijn. Ga met de anderen praten.’ Toen Lan zich weg haastte, wendde ze zich tot Uno. ‘Hoe staat het met jouw dromen? Heb jij ook van een zwaard gedroomd?’
De Shienaraan schuifelde met zijn voeten. Het geschilderde rode oog op de ooglap staarde Moiraine recht aan, maar zijn echte oog knipperde en schoot schichtig weg. ‘Ik droom altijd van die bloed... van zwaarden, Moiraine Sedai,’ zei hij stijfjes, ik neem aan dat ik de laatste nachten ook wel over een zwaard heb gedroomd, maar ik ken mijn dromen niet zo goed als heer Perijn hier.’ Moiraine vroeg: ‘Loial?’
‘Mijn dromen zijn altijd hetzelfde, Moiraine Sedai. De gaarden en de Grote Bomen en de stedding. Wij Ogier dromen altijd van de stedding als we daar niet zijn.’ De Aes Sedai wendde zich weer tot Perijn.
‘Gewoon, een gewone droom,’ zei hij. ‘Alleen maar een droom.’ ik betwijfel het,’ zei ze. ‘Je beschreef een zaal die het Hart van de Steen wordt genoemd, in een burcht die de Steen van Tyr wordt genoemd. Het leek of je in die zaal stond. En dat glinsterende zwaard is Callandor, het zwaard dat geen zwaard is, het zwaard dat niet kan worden aangeraakt.’
Loial ging rechtop zitten en stootte zijn hoofd tegen het dak. Hij leek het niet eens te merken, in de Voorspellingen van de Draak staat dat de Steen niet zal vallen tot Callandor in handen van de Draak is. De val van de Steen van Tyr zal een belangrijk voorteken zijn van de wedergeboorte van de Draak. Als Rhand Callandor vasthoudt, moet de hele wereld hem erkennen als de Draak.’
‘Misschien.’ Het woord kwam peinzend over de lippen van de Aes Sedai, als een ijsschots in kalm water.
‘Misschien?’ vroeg Perijn. ‘Misschien? Ik dacht dat dat het allerlaatste voorteken was, het allerlaatste om de Voorspellingen te vervullen.’
‘Niet het eerste, noch het laatste,’ zei Moiraine. ‘Callandor vormt slechts één vervulling uit de Karaethon Reeks, zoals zijn geboorte op de helling van de Drakenberg de eerste was. De naties moeten door hem nog worden gebroken, of de wereld verbrijzeld. Zelfs geleerden die de Voorspellingen hun hele leven hebben bestudeerd, weten niet hoe ze alles moeten verklaren. Wat betekent “hij zal zijn volk slaan met het zwaard van de vrede en het vernietigen met het blad”? Wat betekent “hij zal de negen manen binden om hem te dienen”? Toch krijgen die in de Reeks evenveel gewicht als Callandor. Er zijn er meer. Welke “wonden van waanzin en afgesneden hoop” heeft hij geheeld? Welke ketenen heeft hij gebroken en wie heeft hij geketend? En sommige zijn zo raadselachtig dat hij ze misschien al vervuld heeft, hoewel ik me daar niet bewust van ben. Al met al, Callandor is zeker niet het eind.’
Perijn trok onrustig zijn schouders op. Hij kende slechts kleine stukjes van de Voorspellingen en had er een nog grotere afkeer van gekregen sinds Moiraine die banier in Rhands handen had gelegd. Nee, het was zelfs nog eerder geweest. Sinds zijn reis door middel van een Portaalsteen was hij ervan overtuigd dat zijn leven met dat van Rhand was verbonden.