Выбрать главу

‘Laat Uno die boodschap maar brengen. U hebt zelf gezegd dat hij fit is. Ik ga achter Rhand aan.’

‘Uno heeft zijn eigen taak, Min. En denk je dat een man gewoon naar de poort van de Witte Toren kan lopen en kan eisen door de Amyrlin Zetel ontvangen te worden? Ze zouden zelfs een onaangekondigde koning dagen laten wachten. Ik ben bang dat de Shienaranen weken lang met hun duimen zouden moeten draaien, misschien wel voor altijd. En dan hebben we het er maar niet over dat iedereen in Tar Valon zoiets ongewoons nog voor zonsondergang te horen zal krijgen. Er zijn maar weinig vrouwen die de Amyrlin Zetel wil ontvangen, maar het komt wel voor en zou geen al te grote opschudding mogen veroorzaken. Niemand mag er iets van weten, zeker niet dat de Amyrlin Zetel een bericht van mij heeft ontvangen. Haar leven en dat van ons kan ervan afhangen. Jij bent degene die moet gaan.’

Min deed haar mond open en dicht, duidelijk op zoek naar een ander argument, maar Moiraine praatte verder. ‘Lan, ik vrees dat we meer aanwijzingen van zijn doortocht zullen vinden dan ik prettig vind, maar ik reken erop dat jij het spoor volgt.’ De zwaardhand knikte. ‘Perijn? Loial? Komen jullie met me mee achter Rhand aan?’ Vanaf haar plek op de grond, liet Min een verontwaardigde kreet horen, maar de Aes Sedai negeerde het.

‘Ik ga mee,’ zei Loial snel. ‘Rhand is mijn vriend. En ik geef ook best toe dat ik niets wil missen. Voor mijn boek, ziet u.’ Perijn reageerde niet zo snel. Rhand was zijn vriend, wat hij ook geworden was. En bovendien wist hij bijna zeker dat hun levens nog steeds verbonden waren, hoewel hij dat liever had willen vermijden. ‘Het moet gebeuren, hè?’ zei hij eindelijk, ik ga mee.’

‘Goed.’ Moiraine wreef weer in haar handen als iemand die aan het werk wil gaan. ‘Jullie moeten je allemaal meteen klaarmaken voor de reis. Rhand heeft uren voorsprong op ons. Voor de middag wil ik zijn spoor volgen.’

Hoe tenger ze ook was, ze wist allen behalve Lan naar buiten te drijven. Loial moest gebukt onder de deur door. Perijn moest onwillekeurig aan een ganzenhoedster in Emondsveld denken. Toen ze eenmaal buiten stonden, bleef Min nog even in de deuropening staan om Lan met een iets te stroperige glimlach te vragen: ‘Heb jij nog een boodschap aan me mee te geven? Voor Nynaeve, bijvoorbeeld?’

De zwaardhand stond met zijn ogen te knipperen alsof hij van achteren was aangevallen, als een paard op drie benen. ‘Weet iedereen dan...?’ Hij hervond zijn evenwicht onmiddellijk. ‘Als er iets is wat ze van mij moet horen, dan zal ik haar dat zelf vertellen.’ Hij gooide de deur zowat in haar gezicht dicht. ‘Mannen!’ mopperde Min tegen de deur. ‘Te blind om te zien wat een steen kan zien, maar te koppig om uit zichzelf iets te bedenken.’ Perijn haalde diep adem. De zwakke geur van de dood hing nog steeds in de kom, maar het was beter dan de benauwde hut. Iets beter. ‘Frisse lucht,’ zuchtte Loial. ‘Ik begon last te krijgen van de rook.’ Samen liepen ze de helling af. Beneden bij het stroompje rond Uno stonden de Shienaranen die konden lopen. Uit de gebaren van de eenogige man viel op te maken dat hij elke schade aan ongebruikte vloeken in Moiraines hut nu inhaalde.

‘Waarom werden jullie tweeën voorgetrokken?’ wilde Min opeens weten. ‘Ze vróég het zelfs. Tegen mij was ze niet zo beleefd.’ Loial schudde zijn hoofd. ‘Ik denk dat ze het vroeg omdat ze wist wat we zouden antwoorden, Min. Moiraine lijkt Perijn en mij te doorgronden, waardoor ze weet wat wij zullen doen. Maar jij bent voor haar een gesloten boek.’

Min leek slechts een beetje tevreden gesteld. Ze keek naar hen op, Perijns hoofd en schouders boven haar aan de ene kant en Loial, die nog veel langer was, aan haar andere zij. ‘Net of dat me wat helpt. Ik loop nog steeds als een mak schaap over haar paadje. Jij was daarnet even goed, Perijn. Je pakte haar aan alsof ze jou een jas met opengescheurde naden had verkocht.’

‘Ja hè, ik was behoorlijk flink,’ zei Perijn verbaasd. Eigenlijk had hij zelf niet beseft dat hij dat had gedaan. ‘Het was niet zo erg als ik dacht.’

‘Je had geluk,’ rommelde Loial. ‘Je kunt je hoofd beter in een horzelnest steken dan een Aes Sedai ergeren.’

‘Loial,’ zei Min. ‘Ik moet met Perijn praten. Alleen. Vind je het erg?’

‘O. Natuurlijk niet.’ Hij maakte zijn passen wat langer en liep voor hen uit, waarbij hij zijn tobakszak en pijp uit zijn jaszak trok. Perijn nam haar behoedzaam op. Ze stond op haar lip te bijten alsof ze overdacht wat ze ging zeggen. ‘Zie jij ooit beelden bij hem?’ vroeg hij, naar de Ogier knikkend.

Ze schudde het hoofd, ik denk dat het alleen bij mensen werkt. Maar ik heb dingen bij jou gezien waarvan ik vind dat je ze moet weten.’ ik heb je toch gezegd...’

‘Maak die schedel niet nog dikker dan hij is, Perijn. Zojuist in de hut, meteen nadat je had gezegd dat je meeging. Daarvoor waren ze er niet. Ze moeten met de reis te maken hebben. Of tenminste met je beslissing om mee te rijden.’

Even later zei hij langzaam: ‘Wat heb je gezien?’

‘Een Aielman in een kooi,’ zei ze prompt. ‘Een Tuatha’an met een zwaard. Een valk en een havik die op je schouders zitten. Beide vrouwelijk, denk ik. En al het andere natuurlijk. Wat er altijd is. Duisternis die om je heen kringelt en...’

‘Niet dat,’ zei hij snel. Toen hij zeker wist dat ze haar mond hield, krabde hij nadenkend aan zijn hoofd. Het had geen enkele betekenis, niets. ‘Heb je enig idee wat het allemaal betekent? De nieuwe dingen, bedoel ik?’

‘Nee, maar ze zijn belangrijk. Dat zijn de dingen die ik altijd zie. Keerpunten in iemands bestaan, of zijn lot. Het is altijd belangrijk.’ Ze aarzelde even en keek hem schuins aan. ‘Nog iets,’ zei ze langzaam. ‘Als je een vrouw ontmoet – de mooiste vrouw die je ooit hebt gezien – vlucht dan zo snel mogelijk weg.’

Perijn knipperde met zijn ogen. ‘Heb je een mooie vrouw gezien? Waarom zou ik vluchten voor een knappe vrouw?’

‘Kun je nooit gewoon een raad opvolgen?’ vroeg ze geërgerd. Ze schopte en keek het omlaag rollende steentje na.

Perijn nam niet graag overhaast besluiten – een van de redenen waarom mensen dachten dat hij traag van begrip was – maar hij zette een aantal dingen die Min de laatste dagen had gezegd, op een rij en kwam tot een verbazingwekkende conclusie. Hij bleef stokstijf staan en zocht gejaagd naar woorden. ‘Eh... Min, je weet dat ik je mag. Ik mag je, maar... eh... zoals mijn zussen, ik bedoel eh...’ Zijn gestamel stopte toen ze met opgetrokken wenkbrauwen haar hoofd ophief. Hij zag een klein glimlachje. ‘Licht, Perijn, je mag best weten dat ik je liefheb.’ Ze zag hoe hij iets trachtte te zeggen en zei toen langzaam en nauwgezet: ‘Als een broer, grote lummel met je dikke schedel! Die opschepperij van mannen verbaast me iedere keer weer. Jullie denken allemaal dat alles met jezelf te maken heeft en dat iedere vrouw je begeert.’ Perijn voelde hoe hij rood werd. ‘Ik heb nooit... Ik bedoelde...’ Hij schraapte zijn keel. ‘Wat zag je aan die vrouw?’

‘Volg mijn raad nou maar op,’ zei ze en liep snel verder omlaag naar het water. ‘Al het andere mag je vergeten,’ riep ze omkijkend, ‘maar hou dat in gedachten.’

Hij keek haar fronsend na – eindelijk leken zijn gedachten zich wat sneller te kunnen ordenen – en haalde haar toen met enkele snelle stappen in. ‘Het is Rhand, hè?’

Ze maakte een gesmoord geluid en keek hem van opzij aan, maar bleef niet staan. ‘Misschien ben je toch niet zo’n schaapskop,’ mompelde ze. Even later voegde ze er – bijna in zichzelf – aan toe: ik ben net zo aan

hem gebonden als een hoepel aan een ton. Maar ik zie nog niet dat hij op zijn beurt van mij zal houden. En ik ben niet de enige.’

‘Weet Egwene dat?’ vroeg hij. Rhand en Egwene waren elkaar wel niet beloofd, maar hoorden van jongs af aan al bij elkaar. Ze hoefden nog slechts samen voor de Vrouwenkring van Emondsveld te knielen en elkaar trouw te beloven. Hij wist niet in hoeverre dat idee nog bij hen leefde, als ze er tenminste nog aan dachten. ‘Ze weet het,’ zei Min kortaf. ‘Niet dat we er wat aan hebben.’