‘Duistervrienden, mijn kapiteinheer-gebieder.’
‘Duistervrienden?’ In het gegrinnik van Nial klonk geen vermaak. ‘Nog maar enkele weken geleden ontving ik rapporten van je dat Geofram Bornhald een dienaar van de Duistere was, omdat hij tegen jouw bevelen in zijn legioen naar de Kop van Toman had verplaatst.’ Zijn stem werd dreigend zacht. ‘Moet ik nu aannemen dat Bornhald, als Duistervriend, duizend Kinderen naar hun dood leidde om andere Duistervrienden te bestrijden?’
‘Of hij wel of geen Duistervriend was, zal altijd onbekend blijven,’ zei Carridin gladjes, ‘aangezien hij stierf voor de vraag hem gesteld kon worden. De plannen van de Schaduw zijn duister en lijken vaak vreemd voor hen die in het Licht gaan. Maar dat de veroveraars van Falme Duistervrienden zijn, lijdt geen twijfel. Duistervrienden en Aes Sedai die een valse Draak steunen. De Ene Kracht doodde Bornhald en zijn mannen, daar ben ik zeker van, mijn kapiteinheer-gebieder, net zoals de legers werden vernietigd die Tarabon en Arad Doman hadden uitgezonden om de Duistervrienden in Falme te bestrijden.’
‘En die verhalen dan dat de bezetters in Falme van de andere kant van de Arythische Oceaan kwamen?’
Carridin schudde zijn hoofd. ‘Mijn kapiteinheer-gebieder, mensen vertellen altijd geruchten. Sommigen stellen dat het de legers zijn die Artur Haviksvleugel duizend jaar geleden over de Oceaan zond en die nu zijn teruggekomen om het land op te eisen. Ja, sommigen beweren zelfs dat ze Haviksvleugel zelf in Falme hebben gezien. En de helft van de helden van weleer, bovendien. Het westen is van Tarabon tot Saldea een borrelende ketel van nieuwe geruchten en iedere dag steken honderden nieuwe geruchten de kop op, het ene nog schandaliger dan het vorige. Die zogenaamde Seanchanen waren niet meer dan een troep Duistervrienden van her en der die een valse Draak kwamen steunen, maar ditmaal werden ze ook gesteund door Aes Sedai.’
‘Heb je daar bewijs van?’ Nial zei het alsof hij de uitspraak in twijfel trok. ‘Heb je gevangenen?’
‘Nee, mijn kapiteinheer-gebieder. Zoals Kind Byar u ongetwijfeld zal hebben verteld, is het Bornhald gelukt ze zulke zware verliezen toe te brengen dat ze alle kanten op zijn gevlucht. En zeker niemand van de ondervraagden wilde toegeven dat hij de valse Draak steunde. Wat een bewijs betreft... ik heb er twee argumenten voor. Staat mijn kapiteinheer-gebieder me toe...?’ Nial maakte een ongeduldig gebaar.
‘Het eerste bewijs bestaat uit het ontbreken van iets. Weinig schepen hebben getracht de Arythische Oceaan over te steken en de meeste zijn nooit teruggekeerd. De schepen die terugkwamen, zijn omgekeerd toen ze gebrek aan voedsel en water kregen. Zelfs het Zeevolk wil de Oceaan niet oversteken en dat volk zeilt overal waar het winst kan maken, zelfs naar de landen achter de Aielwoestenij. Mijn kapiteinheer-gebieder, als er écht landen zijn aan de andere kant van het water, dan liggen ze veel te ver weg om erheen te varen, de Oceaan is te groot. Om er een heel leger overheen te voeren, zou even onmogelijk zijn als een mens die kan vliegen.’
‘Misschien,’ zei Nial langzaam. ‘Het geeft zeker een aanwijzing. Wat is je tweede argument?’
‘Mijn kapiteinheer-gebieder, vele ondervraagden vertelden over monsters die voor de Duistervrienden vochten en hielden dat zelfs vol tot aan de hoogste ondervragingsgraad. Wat kunnen het anders zijn dan Trolloks en ander Schaduwgebroed die op de een of andere wijze uit de Verwording zijn gehaald?’ Carridin spreidde zijn handen alsof dit afdoende was. ‘De meeste mensen denken dat Trolloks verzinsels en leugens zijn van reizigers en de meeste anderen nemen aan dat ze allemaal in de Trollok-oorlogen werden gedood. Nou, dan zullen ze elke Trollok toch een monster noemen?’
‘Ja. Ja, misschien heb je gelijk, Kind Carridin. Misschien, zeg ik.’ Hij wilde Carridin niet de voldoening geven door zijn instemming te laten blijken. Laat hem maar een tijdje gaar stoven. ‘Maar hoe staat het met hem?’ Hij gebaarde naar de opgerolde tekeningen. Als hij Carridin goed inschatte, had de Inquisiteur al eigen tekeningen in zijn kamer. ‘Hoe gevaarlijk is hij? Kan hij de Ene Kracht geleiden?’ De Inquisiteur haalde slechts zijn schouders op. ‘Hij kan wellicht geleiden, misschien ook niet. Als ze dat willen, kunnen de Aes Sedai iedereen ongetwijfeld laten denken dat een kat kan geleiden. Wat betreft de vraag hoe gevaarlijk hij is... Elke valse Draak is gevaarlijk tot hij onschadelijk is gemaakt, en een geleider die openlijk de macht van Tar Valon achter zich heeft, is tien keer zo gevaarlijk. Maar hij is momenteel minder gevaarlijk dan hij over een half jaar zal zijn, als we er niets aan doen. De gevangenen die ik heb ondervraagd, hebben hem nooit gezien en hebben geen idee waar hij zich nu bevindt. Zijn strijdmacht is verspreid. Ik betwijfel of er zich meer dan tweehonderd verzameld hebben. De Taraboners en de Domani, elk van hen, kunnen hem wegvagen als ze het niet zo druk hadden met hun onderlinge strijd.’
‘Zelfs een valse Draak,’ zei Nial droogjes, ‘is niet genoeg om te vergeten dat ze al ruim vierhonderd jaar over de Vlakte van Almoth kibbelen. Alsof een van die twee landen ooit de kracht had de Vlakte te beheersen.’ Carridins gezicht veranderde niet en Nial vroeg zich af hoe hij zich zo kalm kon houden. Je zult niet lang meer kalm blijven, Ondervrager.
‘Het is onbelangrijk, mijn kapiteinheer-gebieder. De winter houdt hen allen binnen, afgezien van een enkele schermutseling of een overval. Zodra het warm genoeg is en troepen zich kunnen verplaatsen... Bornhald heeft op de Kop van Toman slechts de helft van zijn legioen de dood ingevoerd. Met de overblijvende helft zal ik op de valse Draak jagen tot hij gedood is. Een lijk is voor niemand gevaarlijk.’
‘En als je voor hetzelfde gevaar komt te staan als Bornhald? Aes Sedai die de Kracht geleiden om te doden?’
‘Hun tovenarij beschermt hen niet voor een pijl of een mes in het donker. Ze sterven even snel als ieder ander.’ Carridin glimlachte. ‘Ik beloof u dat ik voor de zomer succes heb geboekt.’ Nial knikte. De man borrelde nu over van vertrouwen. Hij was er zeker van dat de gevaarlijke vragen al gesteld zouden zijn, als ze gesteld zouden worden. Je had je moeten herinneren, Carridin, dat ik als een uitstekend tacticus gezien werd. ‘Waarom,’ zei hij kalm, ‘heb je je eigen strijdmacht niet naar Falme geleid? Duistervrienden op de Kop van Toman, een heel leger van de Duistere in Falme, waarom heb je geprobeerd Bornhald tegen te houden?’
Carridin knipperde met zijn ogen, maar zijn stem bleef kalm. ‘Aanvankelijk waren het slechts geruchten, mijn kapiteinheer-gebieder. Zulke wilde geruchten dat niemand ze wilde geloven. Tegen de tijd dat ik de waarheid had achterhaald, was Bornhald al in de strijd verwikkeld. Hij was dood en de Duistervrienden waren wijd en zijd verspreid. Bovendien was het mijn taak het Licht op de Vlakte van Almoth te brengen. Ik kon niet tegen mijn bevelen ingaan door geruchten na te jagen.’
‘Je taak?’ vroeg Nial met stemverheffing, opstaand van zijn stoel. Carridin was een hoofd groter, maar de Inquisiteur deed een stap naar achteren. ‘Je taak? Het was jouw taak de Vlakte van Almoth te veroveren! Een lege emmer, eigendom van niemand, afgezien van enkele aanspraken en lege woorden, en jij hoefde die lege emmer slechts te vullen. Almoth was als natie weer uit de dood herrezen, onder de heerschappij van de Kinderen van het Licht, die dan geen lippendienst meer hoefden te bewijzen aan een dwaas van een koning. Amadicia en Almoth, een klem rond Tarabon. We zouden daar over vijf jaar veel meer macht bezitten dan hier in Amadicia! En jij hebt er een rotzooi van gemaakt!’
Eindelijk verdween de glimlach. ‘Mijn kapitein heer-gebieder.’ protesteerde Carridin. ‘Ik kon toch onmogelijk voorzien wat er ging gebeuren? Weer een nieuwe valse Draak, Tarabon en Arad Doman die eindelijk ten oorlog trekken nadat ze al zolang slechts naar elkaar hadden gegromd. En die Aes Sedai die eindelijk onthullen wat ze zijn, na zich drieduizend jaar te hebben verscholen! Maar desondanks is nog niet alles verloren. Ik kan de valse Draak vinden en vernietigen voor zijn volgelingen zich verzamelen. En als de Taraboners en de Domani zichzelf ten slotte hebben uitgeput, kunnen ze met weinig moeite van de vlakte worden...’