‘Ik heb net een stomatoloog aan de lijn gehad. Joyeux heet de man,’ sprak Baert. Hij wachtte geduldig op een reactie. Versavel wist dat als hij zweeg, Baert opnieuw zou zeggen: ‘Weet je, ik heb net een stomatoloog aan de lijn gehad. Joyeux heet de man.’
‘En?’ vroeg Versavel verveeld.
‘Allesbehalve joyeux. De man was razend. In 1985 studeerde hij nog. Of we dat in het vervolg eerst wilden verifiëren.’
Versavel wierp een blik op zijn polshorloge. ‘Ik stel voor dat we een kop koffie drinken. Op die manier raken we geen stap verder.’
Versavel ontfermde zich over het koffiezetapparaat en ging achter zijn bureau zitten. Baert schoof zijn stoel dichterbij. Hij had zich het recherchewerk enigszins anders voorgesteld.
‘Ik vraag me af of Van In vooruitgang heeft geboekt.’
De eerste hete waterdruppels ploften in de koffiefilter.
‘Is hij werkelijk zo goed?’
Baert stelde die vraag op een toon die het midden hield tussen twijfel en verwondering.
‘Van In is de beste,’ antwoordde Versavel resoluut. Hij had geen zin om met de hoofdinspecteur in de clinch te gaan. Baert genoot immers een kwalijke reputatie. Overal waar hij kwam, probeerde hij tweedracht te zaaien. Een aantal collega’s was er zelfs van overtuigd dat Baert ze niet allemaal op een rijtje had. Het gedruppel van koffie was even het enige geluid dat de stilte verstoorde.
‘Ik heb nochtans gehoord,’ fluisterde Baert met een vals glimlachje, ‘dat…’
‘Het interesseert me geen moer wat u hebt gehoord, hoofdinspecteur.’
Baert schrok van de reactie van zijn ondergeschikte. Zijn neusvleugels begonnen te trillen. Hij zou die Versavel eens flink de levieten lezen.
‘Als men van de duivel spreekt, ziet men zijn staart,’ zei Versavel opgelucht toen Van In kamer 204 binnenstapte.
‘Geluk gehad?’
Van In propte stiekem een Chokotoff in zijn mond. Hij stierf bijna van de honger. Terwijl Versavel de koffie serveerde, bracht Van In verslag uit. Baert luisterde gretig mee.
‘Ik denk dat ik die Vandaele maar eens aan de tand voel. Het kan natuurlijk toeval zijn, maar volgens de wetsdokter is Herbert vermoord tussen 1985 en 1986.’
‘En Vandaele heeft de boerderij in 1986 aan de vzw geschonken,’ vulde Versavel automatisch aan. Het voordeel van jarenlang intensief met iemand samen te werken is dat je na verloop van tijd elkaars gedachten kan raden.
‘Iets in die aard, Guido. En dat zit me dwars.’
Versavel roerde bedachtzaam in zijn koffie. De naam Vandaele voerde hem terug in de tijd naar een periode waaraan hij bijzonder goede herinneringen bewaarde.
‘Misschien kan Jonathan ons helpen.’
Who the fuck is Jonathan, wilde Van In zeggen.
‘Als ik me niet vergis, heeft Jonathan tot in 1989 voor Vandaele gewerkt. Hij heeft er jaren de boekhouding gedaan.’
‘Een van je vriendjes?’
‘Heel lang geleden,’ zei Versavel met een twinkeling in zijn ogen. ‘Zal ik hem bellen?’
‘Arme Guido. Je hebt er ook alles voor over om koning en vaderland te dienen.’
Baert keek het tweetal aan als een pygmee die voor de eerste keer het Atomium ziet.
‘Dat is dan afgesproken,’ glunderde Versavel. ‘Ik bel hem meteen.’
Elke dinsdagavond trokken Van In en Hannelore naar het restaurant Heer Halewijn aan het Walplein. Dieet of geen dieet, die avond bleef een niet in te nemen bastion. Hannelore was verzot op de geroosterde lendenbiefstuk die men daar serveerde en Van In beschikte over een valabel excuus om ongestraft een fles medoc soldaat te maken.
Het kleine, idyllische plein, volgens kenners een van de meest romantische plekjes van Brugge, gonsde van de bedrijvigheid. Obers met lange voorschoten voerden professioneel hun nummertje op. De toeristen knikten goedkeurend. In Brugge voelen de vreemdelingen zich immers echt thuis. Hier worden ze op hun wenken bediend. Zelfs wanneer ze lastig doen, staan de onvermoeibare obers hen in hun landstaal te woord. En als er al eens een verwensing in het Brugs wordt geuit, lachen de dames en heren toeristen gemoedelijk. Wat couleur locale is immers onontbeerlijk om je in den vreemde een beetje op reis te voelen.
Het kleine terras van de Heer Halewijn zat stampvol. In tegenstelling tot de andere kroegen en restaurants op het plein werd er overwegend Brugs gesproken. Hier geen bierhijsende Duitsers, kakelende Fransen, Engelse Chunnel-vaarders, ongemanierde Amerikanen of op etenslucht jagende Nederlanders. Eigenlijk had het plein iets dantesks. Je kon er zo van de hel naar de hemel.
Suzanne kwam hen persoonlijk begroeten. Van In kende de bazin van de Heer Halewijn al jaren. Ze kuste hem vluchtig op de wang. Dat was vroeger wel even anders geweest. Op hun favoriete tafeltje prijkte een bordje. Gereserveerd stond erop.
‘Een extra portie augurken, neem ik aan,’ zei Suzanne met een knipoog.
Hannelore knikte vol overtuiging. Van In schoof met een galant gebaar haar stoel achteruit. Ze ging zitten en fatsoeneerde haar jurk.
‘Je lijkt wel een meisje van achttien,’ zei Suzanne.
‘Niet overdrijven, Sue.’
‘Ik overdrijf niet.’ Ze meende het. Hannelore zag er werkelijk adembenemend uit. Onder de jurk zat een lichaam waarvoor Pythias een moord zou hebben gepleegd. Hoewel Hannelore het compliment schijnbaar minimaliseerde, liet het haar duidelijk toch niet koud.
‘Kom hier. Voel maar. Hij doet niets anders dan stampen.’
Ze streek haar jurk glad. Suzanne boog zich voorover en plaatste haar hand op Hannelores buik. Van In zat erbij en keek ernaar.
‘Je moet het echt voelen om het te geloven,’ zei Suzanne.
Van In ging rechtop zitten en liet zijn maag opbollen. ‘En wat vind je van de mijne?’
Suzanne draaide zich om. Aan de rimpels in haar ooghoeken merkte hij dat ze een pittige repliek in petto had.
‘Acht maanden. Of vergis ik mij?’
‘En toch doet mijn sukkelaar geweldig zijn best. Straks weegt hij minder dan ik.’ Uit Hannelores toon was onmogelijk op te maken of ze al dan niet schertste.
‘In jouw geval is dat gelukkig een tijdelijk fenomeen. Hij zit er al twintig jaar mee opgescheept,’ grinnikte Suzanne.
Iedereen op het terras die het gesprek had gevolgd, schoot in de lach. Van In keek als een gestrafte puppy. Hannelore sloeg troostend haar arm om zijn schouder en gaf hem een klinkende zoen. Heel wat mannen hadden zich met plezier een pink afgehakt om nu in zijn stoel te zitten.
De geroosterde lendenbiefstuk, 350 gram zwaar en drie centimeter dik, was warm, sappig en boterzacht. Van In lepelde met smaak een gepofte aardappel leeg. Bij iedere schep doopte hij het stukje aardappel in de gesmolten boter. Daarna spoelde hij alles door met een glas Château Corconac van 1989. Hannelore verslond de augurken en de in zure mayonaise geweekte sla. Van het vlees bleef nog een klein stukje over.
‘En, is er al nieuws van het front?’ Ze schoof Van In het restant van haar biefstuk toe, een traktatie die hij gretig aanvaardde.
‘Niet veel. Zolang we Herbert niet kunnen identificeren, blijft het een beetje tasten in het duister. Wat ik vanmorgen wel geleerd heb, is dat deze aardbol stilaan overspoeld wordt door ettertjes. Een daarvan heet Tine.’ Van In vertelde haar over zijn bezoek aan de familie Vermast.
‘Oké, dan schrappen we die naam van ons lijstje. Als het een meisje is, noemen we haar Godelieve. Tevreden?’
Uit pure frustratie schonk Van In zich een nieuw glas wijn in.
‘En toch beweren deskundigen dat kinderen na verloop van tijd op hun ouders gaan lijken,’ plaagde ze.
‘In dat geval hoop ik dat hij of zij op jou lijkt. Stel je voor dat…’
‘Hou toch op, Pieter Van In. Ik maakte een grapje. Je bent heus de kwaadste niet. Dezelfde deskundigen verkondigen met evenveel brio dat de vaders van de meeste genieën bij de conceptie ouder waren dan veertig. Als je me niet gelooft, sla er dan gerust een encyclopedie op na.’