‘Dat heb ik gedaan,’ zei Van In sip. ‘Herr Hitler was ook niet meer van de jongsten toen Adolf geboren werd.’
‘Daar gaan we weer,’ zuchtte ze. ‘Steek maar gauw een sigaret op, dan ben ik tenminste tien minuten van je gezeur verlost.’
Dat liet Van In zich geen twee keer zeggen.
‘Ik wou eigenlijk weten of er al nieuws is over ons skelet.’
Het ‘ons’ klonk een beetje luguber.
‘Ik dacht dat het parket het onderzoek leidde,’ teemde hij.
Hannelore glimlachte breed. Haar voet schoot naar voren. Van In reageerde te traag.
‘Ai, verdomme.’ Zijn hand verdween onder de tafel. Met een pijnlijk gezicht masseerde hij het getroffen scheenbeen.
Suzanne, die het tafereel had gadegeslagen, vond dit het ideale moment om de chocolademousse te serveren.
‘Pijn gedaan?’ grijnsde ze.
Van In viel zwijgend aan op het dessert. Pas nadat hij de laatste sliert chocolademousse van zijn lepel had gelikt, nam hij de draad van het gesprek weer op. Hij vertelde haar wat hij had ontdekt over de boerderij van Vermast. Van In was een talentvolle speurder die al menige ophefmakende misdaad had opgelost. Meestal ging hij daarbij nogal onorthodox te werk. Volgens zijn filosofie was iedere kapitalist een potentiële moordenaar. Van In was op zijn best als hij een alomgerespecteerde burger aan de schandpaal kon nagelen en soms vergat hij dat er sluitend bewijsmateriaal nodig was om een verdachte te kunnen berechten. In de moderne misdaadbestrijding was intuïtie even waardeloos geworden als tien miljoen mark na de Tweede Wereldoorlog.
‘Alleen een imbeciel verkoopt zijn eigendom als hij weet dat er een lijk onder de grond ligt. En Vandaele is geen imbeciel.’
Hannelore schoof haar dessert terzijde. Van In keek begerig naar de chocolademousse.
‘Niemand belet me de heer Vandaele eens duchtig aan de tand te voelen. Zelfs als hij niets met Herbert te maken heeft. Ik ben benieuwd waarom mijnheer zonodig de wilde weldoener wil uithangen.’
Hannelore zag bewust af van een theoretische uiteenzetting over de normale rechtsgang in België. ‘We leven nog altijd in een vrij land, Pieter.’ Ze pakte haar lepeltje en nam nonchalant een schepje van de chocolademousse.
‘Ja, ja. Leg mij dan maar eens uit waarom Vandaele zijn domein van een duur hek met afstandsbediening liet voorzien. Het ding is verdomme meer waard dan de hele geitenstal die Vermast aan het slopen is.’
‘Ik vraag me af hoe je een hek in verband brengt met een moord.’ Hannelore schoof de chocolademousse naar zijn kant van de tafel. ‘Trek in een hapje?’
Van In nam een grote schep. Het was maar één keer per week dinsdagavond.
‘Ik geloof niet in toeval, Hanne. Ik wil weten waarom Vandaele in 1986 zijn boerderij in vruchtgebruik gegeven heeft aan een obscure vzw.’
Lodewijk Vandaele begroette Yves Provoost met een schrale glimlach. Provoost zag er afgepeigerd uit. De voorbije vierentwintig uur had hij nauwelijks geslapen.
‘Ik maak me zorgen, Lodewijk. We hadden Aerts nooit in vertrouwen mogen nemen.’
Vandaele nam een trek aan zijn dure sigaar. Zijn gezicht vertoonde geen enkele emotie. Zijn kleine, doffe ogen knipperden met regelmatige tussenpozen, maar dat kwam door de rook van de Davidoff.
‘Ontspan je, Yves. Voor ieder probleem bestaat een oplossing.’
Vandaele leidde Provoost naar de salon. Beide mannen installeerden zich bij het raam. Buiten was het nog behoorlijk warm, maar de okergele stralen van de ondergaande zon droegen de belofte van een vroege herfst in zich.
‘Aerts is gevlucht, Lodewijk. Ik vraag me af waarom.’ Vandaele serveerde Provoost een borrel. Zelf nam hij genoegen met een glas fruitsap. Iemand moest toch het hoofd koel houden.
‘Je kent Aerts. Hij heeft het nieuws in de krant gelezen en is in paniek geraakt. Waarschijnlijk is hij bang voor represailles van onze kant. Hij had het lijk nooit op mijn terrein mogen begraven. Dat was de afspraak niet. Aerts weet verduiveld goed dat ik hem voor zijn diensten ruimschoots heb vergoed. Laten we eerst afwachten tot hij weer boven water komt.’ Vandaele probeerde Provoost gerust te stellen. ‘In afwachting dat hij met hangende pootjes terugkomt, moeten we kalm blijven.’
‘Heb je Brys kunnen bereiken?’ vroeg Provoost bruusk.
‘Johan zit op dit ogenblik in Burundi. Ik bel hem zodra hij thuis is.’
Provoost slurpte ongegeneerd van de whisky. Vandaele kwam naast hem zitten en legde vaderlijk zijn arm om zijn schouder.
‘Waarom zou Aerts de kip met de gouden eieren de nek omdraaien? Ik heb hem de Cleopatra praktisch cadeau gedaan. William verdient royaal zijn brood. Hij heeft geen enkel motief om ons te verraden.’
Provoost voelde de arm van Vandaele op zijn schouder branden. Hij kende de cadeaus van Vandaele. Aerts had vijf miljoen afgedokt voor de bouwvallige villa aan de Maalsesteenweg. De Cleopatra was toen een derderangsbar waar gepensioneerde Brusselse hoeren van een welverdiende rust kwamen genieten. De cliënteel bestond uit een handvol gefrustreerde handelsreizigers die dachten dat ze voor een fles lauwe mousserende wijn een ticket naar het paradijs konden kopen.
Aerts had de zaken professioneel aangepakt. Hij importeerde jonge, lenige meiden: mulatten, Filippijnsen, Thaise masseuses en Poolse blondines. Binnen de zes maanden kwam de fine fleur van Brugge en omstreken er over de vloer.
‘Ik mag er niet aan denken dat de politie het skelet identificeert en daardoor Aerts op het spoor komt. Wees maar gerust dat de klootzak ons niet zal sparen.’
Vandaele duwde nijdig voor tweehonderd frank sigaar uit in de asbak. ‘Aerts zal jou niet sparen,’ corrigeerde hij laconiek. ‘Tenslotte ben jij verantwoordelijk voor…’
‘Meester, hoe durf je?’ Provoost wond zich zichtbaar op. Zijn bolle lippen liepen vuurrood aan.
‘Rustig maar, Yves. Zo’n vaart zal het heus niet lopen. Vertrouw me. Dit probleem zullen we samen oplossen. Heb ik je ooit in de steek gelaten?’
Het was een bizarre conversatie. Provoost stond bekend om zijn radde tong. In de rechtbank was hij een superieur wezen, een man die gevreesd werd om zijn scherpe replieken. Dat zei men toch. Oog in oog met Vandaele leek hij een schooljongen die de onderwijzer niet durft tegen te spreken.
De oude Vandaele kende zijn pupil. Hij aaide Provoost over het hoofd.
‘Mijn beste Yves, de kans dat de politie de link legt tussen Aerts en de moord is bijzonder klein. En het is allemaal zo lang geleden. Aerts is spoorloos. Maar wie zal hem ooit geloven als hij zijn mond voorbij praat? Het is het woord van een pooier tegenover dat van jou. Dit is België, Yves. In dit land wordt niemand veroordeeld zonder dat zijn schuld onomstotelijk is vastgesteld. Dat zou jij toch moeten weten. Bovendien geniet je de bescherming van de minister van Buitenlandse Zaken.’
Die woorden leken Provoost te kalmeren. Hij ledigde zijn glas in één teug. De alcohol loste de angst in zijn ogen op. Vandaele schonk het glas weer vol en nam er zelf ook een.
‘Je zal wel gelijk hebben, Lodewijk,’ zei Provoost. Zijn stem klonk vastberaden. Whisky maakte hem altijd overmoedig. ‘In mijn carrière heb ik al tientallen misdadigers vrijgepleit die er veel beroerder voorstonden dan ik.’
Vandaele was blij dat de drank zijn uitwerking niet miste. ‘Dat hoor ik graag, jongen.’ Hij koos zorgvuldig een Davidoff uit een zilveren koker. Roken mocht hij al lang niet meer. Een leger van zwarte kankercellen had zijn longen veroverd en maakte zich nu klaar om de rest van zijn lichaam in te palmen. Binnen afzienbare tijd was hij dood, maar zijn naam moest voortleven. Daar kon een stomme moord niets aan veranderen. Straks werden straten naar hem genoemd. Hij hoopte dat de jeugd zich zou herinneren dat Lodewijk Vandaele het land had gezuiverd van de buitenlandse decadentie.
‘Toch blijft Aerts me dwarszitten,’ zei Provoost na een hele poos. ‘Spijtoptanten zijn in de mode. Niemand heeft medelijden met een advocaat die in de beklaagdenbank belandt. Het plebs zal feestvieren. De rioolpers zal mijn kop eisen. Aerts is een lepe jongen. Dat weten we allebei. Hij is altijd al onvoorspelbaar geweest.’