Van In stopte middenin een zin die toch al vol tikfouten stond.
‘Daar ben je dan,’ zei hij smalend. ‘Zo te zien heeft mijnheer zich kostelijk vermaakt. Is die Jonathan een beetje meegevallen?’
‘On-ge-loof-lijk,’ sprak Versavel stralend. ‘Hij heeft me op een lunch in de Karmeliet getrakteerd.’
Hij ging op de rand van de dactylotafel zitten.
‘Jonathan is een echte fijnproever, altijd geweest trouwens. Er was geroosterde eendenborst op een bedje van frambozengelei, geserveerd met een lauwe artisjokmousse. Als tweede gang namen we een timbaal van zeeduivel met gevulde witlof en forelleneitjes en daarna lamszadel met…’
‘Ik heb alleen koffie gehad,’ riposteerde Van In venijnig.
‘En Mouton Rotschild,’ ging Versavel onverstoorbaar verder. ‘Van 1984 nog wel. Dat kan geen sterveling weigeren.’
‘Gelukkig hoort Frank je niet.’
Versavel haalde de schouders op.
‘Frank weet dat ik een relatie heb gehad met Jonathan. Dat is nu juist het verschil tussen ons en jullie hetero’s. Wij mannen maken ons niet druk om een oude affaire. Een vriend blijft een vriend. Frank en ik gunnen elkaar die vrijheid.’
De Mouton Rotschild had Versavel geen deugd gedaan. De brigadier gedroeg zich als een oude hippie die net een LSD-trip achter de rug heeft.
‘Heeft Jonathan ook iets verteld?’ vroeg Van In.
Versavel negeerde het sarcasme van zijn baas. In gedachten zat hij nog altijd in de Karmeliet, oog in oog met Jonathan.
Het was drie uur geleden dat Van In had gerookt. Nu greep hij naar zijn sigaretten. Dit was duidelijk een noodgeval. Wat moest hij in ‘s hemelsnaam aanvangen met een oude homo die na vijftien jaar in vuur en vlam stond voor een jeugdvriend?
‘Je denkt toch niet dat ik dronken ben, commissaris?’
Versavel monsterde zijn chef met een jongensachtige grijns.
‘Kom terzake, Guido. Daarna kan je gerust een uiltje knappen.’
Versavel ging in zijn stoel zitten. De glimlach om zijn lippen versteende.
‘Volgens Jonathan fungeerde de Love als een hoerenkast voor invloedrijke personen.’ Versavel sprak de naam van de boerderij op zijn Engels uit.
‘Namen, Guido?’
‘Die heeft hij niet.’
‘Hoe weet hij dan dat het invloedrijke personen waren?’
‘Dat veronderstelt hij.’
‘Ach, dat veronderstelt hij.’
Versavel begreep de cynische reactie van Van In. Naar de hoeren gaan was geen misdaad.
‘Jonathan vergezelde Vandaele af en toe naar een bordeel aan de Maalsesteenweg. Daar heeft hij een en ander over de Love opgevangen. De exploitant van de tent, een zekere William Aerts, heeft Jonathan ooit verklapt dat hij de betere klanten en de speciale meisjes naar de boerderij moest brengen. Daar konden ze ongezien hun gang gaan.’
‘Als ik het goed begrijp, stelde Vandaele de Love ter beschikking van zijn zakenrelaties,’ zei Van In ontgoocheld. Bij de lange o-klank van ‘Love’ aarzelde hij even.
‘Nee, in de Love-met-lange-o woonden eertijds de graven van Vlaanderen. Jonathan sprak de naam op zijn Engels uit.’
‘Juist,’ zei Van In. ‘En ik die dacht dat de Love iets met het groen van de bomen te maken had.’
‘Dat zou ook kunnen,’ monkelde Versavel. ‘Met loof kom je eigenlijk ook een eind in de buurt.’
‘Hoezo?’ Van In keek de lichtjes aangeschoten brigadier verbijsterd aan.
‘Lust niet elke oude bok af en toe een groen blaadje? Dat zou jij toch moeten weten, Pieter.’
Van In schudde meewarig het hoofd.
‘Zal ik een kop koffie zetten?’
Hij liep naar de vensterbank en vulde een kan met water. Een op drift geslagen Versavel was immers even bruikbaar als een pastoor bij het sterfbed van een vrijmetselaar.
Voor de eerste keer in twaalf weken rookte Van In meer dan tien sigaretten in een etmaal. Hannelore liet hem zwijgend begaan. Ze trakteerde zich op een extra glas moezelwijn en vocht in stilte tegen de verterende drang naar een trek. Ze hadden allebei een zware dag achter de rug.
Van In duwde slordig een halve sigaret uit in de asbak. Hannelore werd bijna gek toen ze de peuk zag smeulen.
‘Scheelt er iets?’ vroeg hij routineus.
‘Nee. Hoe gaat het met Herbert?’
Van In begreep niet veel van de vrouwelijke psyche, maar achterlijk was hij nu ook weer niet. Haar ogen werden vochtig alsof ze ieder moment in tranen kon uitbarsten.
‘Zal ik een blik zuurkool opwarmen?’ stelde hij gedienstig voor.
Hij was best lief, die Pieter.
‘Een portie frieten?’
Hannelore liet haar hand over het tafelblad glijden.
‘Ik wil een sigaret,’ zei ze beslist.
Van In probeerde het pakje weg te grissen, maar zij was hem voor.
‘Dat kan je niet maken, Hanne.’
Haar ogen gloeiden toen ze haar longen vol rook zoog.
‘Eentje maar,’ smeekte ze.
‘Ik dacht dat we afgesproken hadden dat jij niet meer zou roken,’ vloog hij woedend uit. ‘In ruil daarvoor zou ik een streng dieet in acht nemen. Ik heb me aan de afspraak gehouden: tien sigaretten per dag, rauwkost, flauwe vis en vezelbrood met zagemeel.’
Hannelore trok als een bezetene aan de sigaret. Haar gezicht werd zo bleek als een Venetiaans masker.
‘Vanavond heb je er al een half pakje doorgejaagd,’ protesteerde ze. ‘Ik heb ze geteld.’
Van In probeerde zich te beheersen. Hij vroeg zich af waartoe hij in staat zou zijn als iemand hem vroeg helemaal niet meer te roken.
‘Oké, eentje dan. Maar om de liefde Gods…’
‘Wat om de liefde Gods? Denkt mijnheer soms dat hij de enige is die onder stress staat? Kom dan maar eens een dagje op de rechtbank werken.’
‘Hanne, zeg me alsjeblieft wat er scheelt.’
Hannelore ging staan. Dat deed ze meestal als ze haar emoties niet de baas kon.
‘Ik zal je zeggen wat er scheelt. Jij loopt al de hele avond te mokken en sigaretten te roken. En dan durf je nog te beweren dat ik onze afspraak heb geschonden.’
Het was een eeuwigheid geleden dat Van In op die manier was dichtgeklapt. Hij herkende meteen de oude vijand. Tegen onredelijkheid stond hij machteloos. Het prangende gevoel dat zijn keel werd dichtgeknepen en de woede die door zijn slokdarm raasde, confronteerden hem met een verleden waarvan hij dacht dat het dood en begraven was. Hij sprong op en beende met opeengeklemde kaken naar de keuken. In de koelkast stond nog een halve fles J&B.
In de tuin nam Hannelore een laatste trek. Haar hoofd tolde. Ze keek naar de sterrenhemel, slaakte een zucht en gooide de peuk tussen de rozen. De deur van de koelkast viel met een zachte plof dicht.
‘Oké, zuip maar. Ik ga naar bed,’ riep ze furieus terwijl ze door de achterdeur naar binnen stapte.
Van In nam een slok van de fles. De drank brandde in zijn maag. Toen hij haar snikkend de trap op hoorde lopen, voelde hij zich eenzamer dan Robinson Crusoë.
De overtocht met een catamaran van Syracuse naar Malta verliep vlekkeloos. De zee was zo glad als een babybips, waardoor de futuristische boot als een ruimteveer over het water gleed. De honderden toeristen hadden genoten van hun trip naar Sicilië. Niemand besteedde aandacht aan de vreemde vogel die op het achterdek naar het kielzog staarde.
Aerts had de stuurman vijfhonderd dollar betaald om clandestien te kunnen meereizen. Zijn naam prijkte niet op de passagierslijst. Straks zou het schuim van de golven het laatste spoor onherroepelijk uitwissen. Morgen kon hij een nieuw leven beginnen. Amand had alles piekfijn geregeld. Ze mochten de hele aardbol afzoeken. Hier zouden ze hem niet vinden.
‘Sorry, schat. Vergeef het me. Het is allemaal mijn schuld.’
Van In zette de fles moezelwijn op het nachttafeltje en bood Hannelore een sigaret aan.
‘Neem er nog eentje. Ik had niet door dat je er zo kapot van bent.’
Ze lag op bed en zag er broos en kwetsbaar uit.
‘Laat maar, Pieter. Het gaat beter nu.’
Van In ging op zijn knieën zitten en omhelsde haar. Ze begon opnieuw te snikken.