‘Een dooie boel, zo te zien,’ zei hij toen ze uitstapten.
De Golf was de enige wagen op het geïmproviseerde parkeerterrein. Versavel haalde de schouders op.
‘Het is pas kwart voor twee, Pieter. Wat wil je?’
Van In reageerde niet op de naïeve uitspraak van Versavel. In de bloeitijd van de baancafés was dat wel even anders geweest. Toen draaiden die etablissementen de hele dag op volle toeren. Iedere handelsreiziger die zichzelf respecteerde kwam er geregeld zijn verkoopsuccessen vieren met een halve fles mousserende wijn en een meisje op zijn schoot.
Voor ze aanbelden, gluurde Van In door het raam naar binnen. In het halfduister ontwaarde hij een rustieke, eikenhouten tapkast, hoge barkrukken en de obligate fauteuils met ingezakte kussens. Er stond ook een glimmende jukebox. Die zag je niet veel meer.
Linda zat in de keuken toen de bel rinkelde. Voor haar stond een lege fles Elixir d’Anvers. Ze nam een sigaret uit het pakje, dat zo goed als leeg was en stak die op. Als die lastposten aan de voordeur weg waren, zou ze zich aankleden en naar de GB rijden om een nieuwe voorraad te kopen.
‘Misschien is het hun sluitingsdag,’ opperde Versavel toen ze na vijf minuten nog steeds geen gehoor kregen.
‘Onzin. Waarschijnlijk hebben ze de Golf gezien. In dit milieu is de politie per definitie niet welkom. Ik loop even achterom. Wie weet liggen ze in de tuin te zonnen.’
Versavel bleef bellen, waardoor Linda niet merkte dat Van In haar door het keukenraam stond aan te kijken. Ze kreeg bijna een beroerte toen hij tegen het venster tikte.
‘We zijn gesloten,’ schreeuwde ze furieus.
‘Politie, mevrouw. Kan ik soms mijnheer Aerts spreken?’
Flikken, dacht ze. Dat kon gezellig worden. Ze slofte naar de achterdeur.
Versavel had Van In horen roepen. Hij hield op met bellen en repte zich om de hoek. Van In gebaarde dat hij moest komen. Linda maakte de deur open en liet de heren van de politie binnen. De keuken leek op een slagveld. Versavel werd bijna misselijk van de geur van bedorven etensresten.
‘U bent dus op zoek naar mijn dierbare echtgenoot,’ zei Linda met een dubbele tong.
‘Inderdaad, mevrouw. We hoopten hem hier aan te treffen. Is hij er niet?’
‘Ziet u hem hier soms rondlopen?’ treiterde ze hen.
Van In was niet van plan zich door een dronken wijf op stang te laten jagen. Hij nam een stoel en ging zitten. Versavel volgde zijn voorbeeld. Daarbij trapte hij bijna in een verdroogde eierdooier.
‘We kunnen wachten tot hij thuiskomt,’ zei Van In scherp.
‘Dan zult u lang mogen wachten. Mijnheer is het eergisteren afgetrapt.’
Dat zal wel niet de eerste keer geweest zijn, wilde Van In zeggen.
‘Wanneer verwacht u hem terug?’ vroeg hij.
Linda stond tegen een keukenkast geleund. Haar kamerjas viel halfopen en onthulde een koppel plompe benen. Ze wachtte met opzet tot beide mannen hun blikken hadden afgewend voor ze het kledingstuk fatsoeneerde.
‘De klootzak komt niet meer terug,’ schoot ze plotseling uit.
‘Waarom denkt u dat, mevrouw Aerts?’
Van In haalde een sigaret uit zijn borstzak en stak die op. De stank was werkelijk niet te harden.
‘Mag ik er ook een?’
Linda stoof op hem af als een beer op een honingraat. Van In gaf haar zijn voorlaatste sigaret, wat haar enigszins kalmeerde. Ze nam haastig een paar trekken.
‘Hij heeft de foto van zijn moeder mee.’ Ze wees naar een lege plaats op de schoorsteenmantel. ‘Die neemt hij anders nooit mee.’
Versavel dacht aan zijn eigen moeder. Sinds ze drie jaar geleden was overleden, droeg hij haar foto als een kostbare talisman om zijn hals. Zij en Frank waren immers de enige mensen die zijn leven in voor- en tegenspoed hadden gedeeld en hij miste ze hier en nu. Van In volgde de blik van Linda. Haar ogen bleven hangen bij de lege fles Elixir d’Anvers. De vingers waarmee ze haar sigaret krampachtig vasthield, beefden.
‘Het is dus niet de eerste keer dat uw man de echtelijke woning verlaat.’
Nu had hij het toch gezegd.
‘De echtelijke woning,’ hinnikte ze. ‘Had ik geweten dat hij geen enkele vrouw met rust kon laten, dan was ik nooit met die krokodillenbeffer getrouwd.’
Versavel keek naar Van In. Ze hadden allebei moeite om niet in de lach te schieten.
‘U denkt dus dat hij niet meer terugkomt,’ mompelde Van In tussen zijn tanden.
Linda gooide haar halfopgerookte sigaret op de vloer en bedelde om een nieuwe. Van In gaf haar zijn laatste sigaret. In haar eigen pakje zaten er nog minstens zes.
‘Dat de smeerlap me bedriegt, kan me niet schelen, maar hij moet met zijn tengels van mijn geld afblijven.’
Het hoge woord was eruit. Ze mochten gerust weten dat de kontenaanbidder er met haar geld vandoor was. Volgens de wet was hij een dief en flikken werden betaald om dieven op te pakken.
‘Uw geld, mevrouw?’
‘Ja, mijn geld. Die geile bananenpijper is een ordinaire dief.’
‘Als ik het goed begrijp, wilt u klacht indienen tegen uw man.’
‘Als dat niet te veel gevraagd is,’ snauwde ze.
‘Om hoeveel gaat het juist, mevrouw Aerts?’
‘Zestien miljoen. En daar heb ik meer dan de helft van verdiend.’
Omdat Van In noch Versavel Linda vroeger had gekend, konden ze zich niet voorstellen hoe ze daarin was geslaagd.
‘Zestien miljoen is een pak geld, mevrouw Aerts,’ zei Versavel ongelovig. Xanthippe had eertijds de wijze Socrates tot wanhoop gedreven. Hij begreep dat moegetergde mannen soms de gekste bokkensprongen maakten om hun noodlot te ontlopen. Een beetje geld was altijd meegenomen, maar zestien miljoen… Met dat appeltje voor de dorst had hij het mens al jaren geleden laten zitten.
‘Gokt uw man?’
Linda schrok. Ze draaide zich om. Versavel probeerde onschuldig te kijken.
‘Alleen op de wijven,’ zei ze plat. ‘Daar kunt u in ieder geval duidelijk niet over meespreken.’
Versavel keek verbijsterd naar Van In. Die deed zijn best om zijn gezicht in de plooi te houden.
‘Hebt u enig idee bij wie uw man zijn toevlucht heeft gezocht? Vrienden? Familie? Een liefje?’
Linda’s gezicht verstrakte. Het speet haar plotseling dat ze in een impulsieve bui de flikken in vertrouwen had genomen. William mocht een gladde mooiprater zijn, hij had gelijk wat de politie betrof. Het waren inderdaad een stelletje hersenloze konijnenneukers.
‘Denkt u waarlijk dat ik zo stom ben? Natuurlijk heb ik zijn vriendjes gebeld.’
‘En daar is hij dus niet,’ zei Van In behoedzaam. Hij dacht ondertussen koortsachtig na hoe hij de volgende vraag zou formuleren, want een verongelijkte echtgenote moet na een witte haai zowat het gevaarlijkste wezen op deze aardbol zijn.
‘Hoort Lodewijk Vandaele soms ook bij die euh… vrienden die u hebt gecontacteerd?’
‘Hoe komt u daar nu bij,’ snoof ze. ‘Wat zou William bij Vandaele gaan zoeken?’
Het was de eerste keer dat ze haar man bij zijn voornaam noemde.
‘William werkte toch voor Vandaele?’
Versavel dacht net als Van In dat ze op het punt stond uit te barsten.
‘Werken, werken. William is zelfstandig. Hij werkt voor niemand.’
‘Ik heb het over werken in de seksbusiness en geld verdienen met ontucht, mevrouw Aerts,’ zei Van In ijzig.
‘Ontucht, godverdomme. Hoe komt u daarbij?’ Haar hese stem sloeg over naar een schor gekrijs. ‘Is dit de prehistorie? Ben ik op een andere planeet beland? Ontucht! Dit is 1997, lulletjes. Het staat iedereen vrij zijn vlaggenmast te smeren.’
Ze lachte schel. Van In moest toegeven dat ze over een behoorlijk originele woordenschat beschikte.
‘Volgens de wet is seks tussen meerderjarigen niet verboden, zolang dat uit vrije wil gebeurt. In het andere geval spreken we van verkrachting en dat is wel strafbaar, mevrouw Aerts.’
Dat was een flauw argument, maar het was het enige dat hem te binnen schoot.
‘Verkrachting, mijn aars,’ schaterde ze. ‘Ik probeer hier aangifte te doen van een diefstal en mijnheer begint over seks. Weet u wat jullie zijn? Een stelletje geperverteerde matrakkenneukers.’