‘Ho, ho, mevrouwtje. Kalm aan. Als u zo doorgaat, moeten we een PV opstellen wegens smaad. U mag wel een beetje op uw woorden letten.’
Linda Aerts richtte zich in haar volle lengte op.
‘Jullie kunnen de pot op,’ schreeuwde ze. ‘Mijn huis uit of ik bel de rijkswacht.’
Ze beende verontwaardigd naar de andere kant van de keuken. Daar hing een groezelig telefoontoestel aan de muur.
‘Ik geef jullie dertig seconden,’ snoof ze strijdlustig. Van In trok woedend het portier van de Golf dicht. Versavel nam plaats in de passagiersstoel en deed zijn gordel om.
‘Wat doen we nu, Pieter?’
Van In tastte vergeefs in zijn borstzak.
‘Het kreng heeft al mijn sigaretten gepikt,’ zei hij woedend. Hij zag bleek. Niemand had hem ooit voor matrakkenneuker uitgescholden.
‘Roep jij de permanentie op. Ik wil dat ze onmiddellijk een combi met vier agenten sturen. Als het kreng een voet buiten de deur zet, moeten ze haar oppakken en in de Hauwerstraat afleveren.’
‘Op grond waarvan?’ vroeg Versavel.
‘Openbare dronkenschap. Het wijf is zo zat als een kanon en ze zit bijna zonder sigaretten. Ik denk dat ze niet lang zal talmen om een nieuwe voorraad in te slaan.’
Versavel gaf het bevel van zijn overste door over de radio.
‘Ik vond matrakkenneukers anders best een grappig woord,’ monkelde hij.
‘Ze had het tegen jou,’ bitste Van In. ‘Wat zou ik met een matrak moeten aanvangen?’
‘Een gummistok, Pieter. We noemen die dingen gummistokken.’
‘Ach, donder op, Versavel.’
Toen de combi met de versterking arriveerde, gaf Van In de agenten de nodige instructies, schakelde de Golf in de eerste versnelling en trok met gierende banden op. Versavel was blij dat hij zijn veiligheidsgordel om had, want tijdens de dolle rit naar het politiecommissariaat beging Van In minstens tien overtredingen. Toen hij aan de Kruispoort door het rood licht reed, scheelde het maar een haar of ze ramden een twintigtonner.
Van In kalmeerde pas toen hij drie sigaretten had gerookt. Om de vijf minuten riep hij de agenten op die voor de Cleopatra hadden postgevat. Hij besteedde nauwelijks aandacht aan de boodschap die Hannelore had doorgefaxt. Hij moest en zou dat kreng krijgen.
Drie kwartier later was het zover. Agent Deschacht meldde dat ze mevrouw Aerts eindelijk gearresteerd hadden.
‘Je had hen moeten verwittigen dat ze geen katje is om zonder handschoenen aan te pakken,’ zei Versavel toen Deschacht zijn verslag had beëindigd.
Van In wreef zich vergenoegd in de handen. Het kon hem niet schelen dat ze haar tot in Maldegem hadden achtervolgd en dat het heel wat moeite had gekost om haar klem te rijden. Dat ze een agent tegen de vlakte had gemept, klonk hem zelfs als muziek in de oren. Het maakte haar zaak alleen maar erger.
Agent Deschacht zag er ontdaan uit toen hij kamer 204 binnenkwam.
‘De verdachte zit veilig achter slot en grendel,’ zei hij opgelucht.
‘Hoe gaat het met de gewonde agent?’ vroeg Versavel bezorgd.
‘Ronny is overgebracht naar de spoedgevallendienst. De dokter vreest dat zijn sleutelbeen gebroken is.’
‘Perfect,’ zei Van In. ‘Verwittig het parket. Ik wil haar minstens vierentwintig uur vasthouden.’
Deschacht knikte enthousiast. Ronny was een goede vriend en het had niet veel gescheeld of het hysterische vrouwmens had hem een oog uitgekrabd.
‘Nog iets, commissaris?’
Van In glunderde. ‘Laat haar naar boven brengen.’
Deschacht aarzelde.
‘Toen we haar in de amigo stopten, is ze meteen in slaap gevallen, commissaris. Ik denk dat we beter wachten tot ze haar roes heeft uitgeslapen.’
‘Onzin, Deschacht. Zeg maar dat ze een emmer water over haar uitkieperen. Ik wil dat ze zo vlug mogelijk nuchter is.’
Deschacht antwoordde niet. Iemand vierentwintig uur laten afkoelen was iets anders dan wat de commissaris wilde.
‘Dat meen je niet,’ reageerde Versavel ongelovig.
‘En of ik het meen. Als jullie het niet durven, doe ik het wel.’
‘Nog iets tot uw dienst, commissaris?’
‘Nee, Deschacht. Je kunt gaan.’
De agent maakte zich bliksemsnel uit de voeten.
‘Kom mee, Guido,’ zei Van In. ‘Het wordt tijd dat de schone slaapster wakker wordt.’
‘Sorry, Pieter, maar aan die spelletjes doe ik niet mee.’
De tijd dat men dronkelappen hardhandig ontnuchterde en daarna op een pak slaag trakteerde, was definitief voorbij.
‘De Kee zal razend zijn als…’
‘De Kee zal me dekken. Dat doet iedere korpschef.’
‘Daar zou ik niet op rekenen,’ zei Versavel. ‘Ik denk eerder dat hij je een blaam geeft omdat je mevrouw Aerts wederrechtelijk vasthoudt.’
‘Niemand gaat dood van een emmer water, Guido. Het kreng snakt naar een sigaret en een borrel. Dit is mijn enige kans om haar aan de praat te krijgen.’
‘Zoals je wilt, Pieter, maar ik ga naar huis.’ Hij sloeg met zijn hakken tegen elkaar. ‘Sieg Heil, Herr Kommissar.’
Versavel nam zijn jasje en liep verontwaardigd de deur uit. Hij vond dat Van In deze keer te ver ging.
Van In reageerde door zijn middelvinger omhoog te steken. Morgen was alles in kannen en kruiken. Dan zou iedereen, inclusief De Kee, hem feliciteren als bleek dat hij erin geslaagd was de zaak open te breken.
Hannelore schikte de partjes kalfsnier in een grote pan. Op het aanrecht stonden een blikje groene peper en een karton room. In de kelder had ze een bestofte fles Vin de Cahors gevonden. Die pronkte nu in het midden van de tafel. Hannelore vond dat Pieter een extraatje had verdiend. Ze had nooit gedacht dat hij haar Spartaans dieet langer dan drie maanden zou volhouden. Dit feestmenu was haar manier om hem te bedanken voor de geleverde inspanningen.
Hannelore wierp een blik op de keukenklok. Over twintig minuten kwam hij thuis. Ze zette de pan op het vuur en liet de stukjes vlees aanbraden. Daarna voegde ze er de room en de groene peper aan toe. Met een beetje geluk was zijn lievelingsgerecht net op tijd klaar.
Als de telefoon rinkelt wanneer men een gast verwacht, voorspelt dat meestal weinig goeds. Hannelore zette nietsvermoedend het vuur lager en liep naar de telefoon.
‘Hallo, met Hannelore Martens.’
‘Hoi, schat.’ Van In zei nooit ‘hoi’. ‘Sorry, maar ik heb wachtdienst. Je hoeft geen rekening te houden met mij. Ik zie je vannacht wel. En maak je geen zorgen. Ik eet straks wel een broodje.’
Hannelore wenste hem een goede wacht. Ze blies de kaars uit en gooide de kalfsnier in de vuilnisbak.
6
Yves Provoost liep over het grindpad dat naar de villa van Lodewijk Vandaele leidde. Het vlakke land, waar Brel eertijds zijn hart aan had verpand, stond op het punt weg te glijden in een mistige slaap. Vanmiddag had Vlaanderen nog geleden onder een ondraaglijke hitte. Nu steeg de septemberkilte op uit het eeuwenoude kanaal. Wisselvallig weer is even onlosmakelijk verbonden met België als frieten en chocolade. De bomen bogen hun kruin alsof deze loze voorbode van een nakende herfst hun bladertooi bedreigde. Hier en daar tekende een flauwe rookpluim boven een geïsoleerde hoeve zich af tegen de gewatteerde hemel. Provoost huiverde. De korte fietsrit had hem geen deugd gedaan. Hij was tot op het bot verkleumd.
Brys had zijn steenkoolzwarte BMW voor de villa geparkeerd. Provoost lette op de nummerplaat. Brys volgde de mode. Hij had het ministeriële kenteken door zijn privénummerplaat laten vervangen, een tactiek die de meeste hoogwaardigheidsbekleders vandaag de dag toepasten. Op die manier vielen de excellenties minder op wanneer ze met honderd tachtig per uur over de autosnelweg scheurden.
‘Hallo, Yves. Kom vlug binnen. De avonden worden behoorlijk fris. Vind je niet?’
Lodewijk Vandaele begroette hem breedglimlachend. Provoost trok zijn jas uit en volgde zijn gastheer zwijgend naar de salon. In de open haard knetterden vier blokken eikenhout. De kostbare brandstof deed het vuur zachtjes loeien.