‘U weet het dus niet zeker.’
‘Mijn vrouw is verpleegkundige. Zij dacht dat…’
‘Dan zal het wel goed zijn, mijnheer Vermast. Ik veronderstel dat uw vrouw het verschil kent tussen mensenknoken en schapenbotten.’
Hoewel Van In zijn stem redelijk overtuigend liet klinken, was hij niet zo zeker van wat hij zei. Over de medische stand circuleerden de laatste tijd de meest waanzinnige verhalen.
Vermast haalde opgelucht adem. Stel je voor dat Tine het skelet van een schaap had opgedolven en dat hij daarvoor de politie had gebeld.
‘Persoonlijk had ik natuurlijk liever gehad dat het schapenknoken waren,’ zei Van In. ‘Dat zou ons een boel paperasserie bespaard hebben.’
Vermast beaamde die stelling met een gelaten glimlach. Met mensen van de politie kon je maar beter op je hoede zijn.
‘Dat moeten we dan maar eerst even verifiëren, mijnheer Vermast. Ik stel voor dat we het corpus delicti van dichtbij gaan bekijken.’
Vermast bleef besluiteloos staan. ‘Corpus delicti, mijnheer?’
‘Het skelet, mijnheer Vermast,’ verduidelijkte Versavel minzaam.
Hannelore Martens stoof het erf op met de allures van een op hol geslagen rallypiloot. De frêle Twingo gedroeg zich echter voorbeeldig. Het opgefokte karretje kwam op minder dan twee meter van het gezelschap piepend tot stilstand. Hannelore trok de handrem aan en wipte fluks uit de wagen. Ze droeg een mouwloze witte zomerjurk en platte sportschoenen zonder sokken. Toen Van In haar zo zag, kon hij moeilijk geloven dat ze al meer dan vijf maanden zwanger was.
‘Goedemiddag, allemaal.’
Hannelore omhelsde Van In. Haar zoen deed hem tintelen. Mijn God, wat voelde ze heerlijk fris aan. Daarna zoende ze Versavel op de wang. De brigadier nam de kus welwillend aan. Er waren van die momenten waarop hij liever hetero was geweest.
‘En gedraagt hij zich een beetje?’
Vermast keek het drietal verbijsterd aan.
‘De vruchtensalade smaakte voortreffelijk en hij verheugt zich op vanavond, nietwaar Pieter?’
Van In maakte een knorrend geluid. Versavel was erger dan zijn schoonmoeder. De brigadier liet immers geen gelegenheid onbenut om Hannelore in haar duivelse plannen te steunen. Liefde is eten wat zij eet, dacht Van In bitter. Op dit ogenblik had hij zijn ziel geofferd voor een portie vettige frieten.
Toen Hannelore merkte hoe Vermast het tafereel met grote ogen gadesloeg, stelde ze zich officieel voor.
‘Hannelore Martens, substituut van de procureur des Konings. Ik ben belast met het onderzoek.’
Vermast veegde zijn bezwete hand schoon aan zijn groezelige short.
‘Aangenaam, mevrouw.’
Haar hand voelde droog en koel aan.
‘We waren net van plan het stoffelijk overschot te gaan bekijken,’ zei Van In. ‘Volgens mevrouw Vermast gaat het wel degelijk om menselijke resten.’
‘Oké,’ zei Hannelore.
Hoewel het vooruitzicht van een confrontatie met een skelet haar met enige afschuw vervulde, was ze niet van plan dat te laten blijken.
Leen Vermast zat wezenloos met de kinderen op een bank voor de boerderij. Na veel dreigementen en smeekbeden was ze er eindelijk in geslaagd het scheenbeen uit Tines handen te wrikken. Het rafelige bot lag voor haar op de grond. Tine zat met roodomrande ogen te mokken. Joris telde onverstoorbaar schroeven. Het scheenbeen interesseerde hem niet. Hij kwam twee schroeven tekort en deze anomalie eiste al zijn aandacht op.
Leen glimlachte naar Hannelore. De vrouw van Vermast was duidelijk in de war. De gedachte dat iemand in haar tuin begraven lag, vervulde haar met afgrijzen. Volgens Hannelore stond zij op het punt in te storten.
‘Ik kom direct,’ riep ze de mannen na.
Van In zag hoe Hannelore zich over de vrouw van Vermast ontfermde. Eigenlijk vond hij het beter zo.
‘Dit is duidelijk geen schaap.’
Versavel wees naar de schedel die half onder het zand stak. Vermast knikte ijverig. Hij vond de oudere politieman best sympathiek. Van In gaf geen commentaar. Hij sprong in de kuil. Ongelooflijk wat een kind met een spade kon aanrichten, dacht hij. De put was minstens een meter diep.
‘Heeft uw dochter dit in haar eentje uitgegraven?’
Vermast hinnikte opnieuw. Zo lachte hij blijkbaar altijd als hij zenuwachtig was.
‘Natuurlijk niet, commissaris. Ik had zand nodig om mortel te maken en dat is hier rijkelijk voorhanden. Ik heb de put gegraven. Maar zoals u allicht weet, spelen alle kinderen graag met zand.’
De put was een geschenk uit de hemel. Tine sleet soms uren in de geïmproviseerde zandbak en dan had niemand last van haar.
Van In knielde neer. Als een volleerd archeoloog veegde hij het opdrogende zand van de schedel. Versavel fronste het voorhoofd.
‘Leo is onderweg,’ zei hij bezorgd.
Van In staakte de opgraving. Versavel had gelijk. Dit was een klus voor de experts van de gerechtelijke politie. Hij klom voorzichtig uit de put. De uigele schedel glansde in het felle zonlicht. Van In vroeg zich af of iemand ooit zijn doodshoofd op die manier zou bekijken.
‘Zal ik het graf laten afbakenen?’
Versavel gebruikte met opzet het woord ‘graf’. Het mocht ouderwets klinken, maar hij vond dat doden respect verdienden.
‘Ja, doe dat maar, Guido. Want anders krijgen we trammelant met de mannen van het parket.’
Versavel liep naar de politiewagen. Net als Hannelore leek hij immuun voor de zinderende najaarshitte. Zijn kreukvrije overhemd vertoonde nauwelijks enig spoor van transpiratie. Van In daarentegen voelde zijn onderbroek tegen zijn billen plakken en dat vond hij allesbehalve prettig.
Nu ze alleen waren, stond Vermast er een beetje verweesd bij. Moest hij iets zeggen of was het beter dat hij zijn mond hield? Van In vond de stilte ook maar niets.
‘Merkwaardige ontdekking, vindt u niet, mijnheer Vermast? Ik hoop alleen maar dat het uw schoonmoeder niet is, want in dat geval hoeven we de moordenaar niet ver te zoeken.’
Deze keer hinnikte Vermast niet. Zijn schoonmoeder vermoorden zou stom zijn. Het kreng betaalde immers de helft van hun hypotheek.
Ze arriveerden allemaal tegelijk: Leo, Rudy Degrande van de technische recherche, de wetsdokter en vier agenten van de Brugse politie. Het erf leek plotseling op het parkeerterrein van een goedbeklante supermarkt.
Na het uitwisselen van de obligate beleefdheidsformules ging Leo aan de slag. De Nikon zoemde als een bij boven een jasmijnenveld. De kleine, bolle gerechtsfotograaf maakte veertig opnamen in minder dan tien minuten. Daarna daalde de wetsdokter af in het graf.
Alexander De Jaegher was een bekende Bruggeling. Dat dacht hij tenminste. De wetsdokter hield er een druk sociaal leven op na. Hij was voorzitter van diverse culturele verenigingen en promotor van een lokale carnavalsvereniging. De Jaegher was mager en knokig, een gesteldheid die niet strookte met het imago van uitbundige Bourgondiër dat hij zich tot elke prijs wilde aanmeten. De Jaegher zocht naar erkenning in een milieu dat het zijne niet was. Zijn reputatie als arts stelde niet veel voor. Vijftien jaar geleden was hij na een ernstige beroepsfout bijna geroyeerd uit de Orde der Geneesheren. Een baan bij het parket leek op dat moment een zinvol alternatief. Daar kreeg hij alleen lijken voorgeschoteld, wat de kans op een tweede fout aanzienlijk verkleinde.
Van In liet zijn blik rusten op de kalende knikker van De Jaegher. Het ene skelet betast het andere, dacht hij vrolijk.
‘Dit zijn ontegenzeggelijk menselijke resten,’ declameerde De Jaegher op een academisch toontje.
Hij nam de schedel in zijn handen en liet het doodshoofd als een goedkope trofee aan zijn toehoorders zien. Versavel keek de andere kant op. Van sporenonderzoek had de wetsdokter na al die jaren nog altijd geen kaas gegeten. Een dergelijke onprofessionele aanpak had al vaker belangrijk bewijsmateriaal onbruikbaar gemaakt. Geen wonder dat het publiek geen vertrouwen meer had in de werking van het gerecht. Rudy Degrande dacht blijkbaar hetzelfde als Versavel. Hij troostte de brigadier met een knipoog.