Выбрать главу

Van In reageerde met een onderdrukt gilletje op de por tussen zijn ribben. De Jaegher keek verstoord in zijn richting, maar toen hij Hannelore in het oog kreeg, gleed er een brede glimlach over zijn lippen.

‘Ach, u bent het, mevrouw de substituut. Ik wist niet dat u al ter plaatse was.’

Hannelore bleef op een veilige afstand van de put.

‘Kunt u ons iets vertellen over de doodsoorzaak, dokter?’

De Jaegher was niet groter dan een meter zestig. Zoals hij daar in de put stond, leek hij op een bewegend borstbeeld.

‘Nee, mevrouw.’

De Jaegher legde de schedel op de rand van de kuil. Hannelore had de indruk dat de holle oogkassen van het doodshoofd haar aanstaarden. Of was het De Jaegher die onder haar jurk probeerde te gluren?

‘Volgens mij zijn er de visu geen indiciën die me toelaten een gefundeerde conclusie te formuleren. Verder onderzoek zal moeten uitwijzen of het slachtoffer al dan niet een natuurlijke dood is gestorven.’

Van In trok een scheve smoel. Versavel verborg een opborrelende glimlach achter zijn hand.

‘U bedoelt dat ik op het autopsierapport moet wachten.’

‘Inderdaad, mevrouw.’

‘En wanneer mag ik uw rapport verwachten, dokter?’

Het was waarschijnlijk de eerste keer dat iemand De Jaegher die vraag stelde. De arme wetsdokter hapte naar adem.

‘Dat kan een paar dagen duren, mevrouw. Wat dacht u van het begin van volgende week?’

‘Het is vandaag pas maandag,’ reageerde Hannelore teleurgesteld.

De Jaegher keek opgelaten om zich heen.

‘Ik doe mijn best om het postmortaal onderzoek tegen het eind van de week af te ronden,’ zei hij met een verstorven grijns.

Hannelore beloonde hem met een stralende glimlach.

‘Dat is fijn, dokter.’

Ze draaide zich om en liep naar de boerderij. Zelfs Van In stond verstomd van haar optreden.

‘Hoe laat is het nu?’

Versavel keek op zijn polshorloge.

‘Tien voor halfvijf.’

Van In nam met tegenzin een slok van het mineraalwater. Tot overmaat van ramp zat er geen prik meer in. Dat kon ook niet anders. Het glas stond al ruim een kwartier in de brandende zon. Hannelore kon de pot op met haar dieet. Hij stak zijn hand op. De ober reageerde alert. Behalve Van In en Versavel zat er immers niemand op het terras.

‘Twee Perriers?’ vroeg hij gretig.

‘Nee, beste man. Voor mij een Duvel. Koud als het kan.’

Van In leunde voldaan achterover in een gammele rotanstoel. Hij kon zich perfect voorstellen hoe Alexander de Grote zich had gevoeld toen hij de gordiaanse knoop had doorgehakt.

‘Een geluk dat Hannelore dringend naar de rechtbank moest.’

Van In had een of andere stekelige opmerking verwacht.

‘Problemen, Versaveltje?’

‘Ik niet, Pieter. Maar als ze je straks op de weegschaal laat staan…’

Van In haalde de schouders op en kieperde het lauwe mineraalwater in het kurkdroge gras.

‘Skeletten doen me aan de woestijn denken, Guido. Bovendien is het twee weken geleden dat ik gezondigd heb. Ik verga van de dorst.’

Het klonk onsamenhangend, maar dat was Versavel van hem gewend. Iedere associatie die Van In maakte, leidde uiteindelijk naar een Duvel.

‘In de woestijn zijn de meeste mensen tevreden met water. Jij bent waarschijnlijk de enige Vlaming die zijn dorst met Duvel lest.’

‘Geen regel zonder uitzonderingen, Guido. Dat zou een flikker als jij toch moeten weten.’

‘En of ik dat weet,’ zei Versavel met een gemaakt hoog stemmetje. ‘Maar in jouw plaats zou ik alvast beginnen te oefenen voor het geval we straks de meerderheid vormen.’

Over de bediening viel niet te klagen. Binnen de minuut serveerde de ober een ijskoude Duvel en een parelende Perrier. Van In geneerde zich niet. Hij boorde zijn neus door de dikke schuimkraag en dronk. Versavel liet hem begaan.

‘Vermast hoeft zich in ieder geval geen zorgen te maken over zijn weide,’ zei Van In vrolijk. ‘Over een paar dagen is die netjes omgespit.’

‘Denk je dat er nog lijken liggen?’

‘Wie weet, Guido. De Europeanen krijgen stilaan de smaak te pakken. Seriemoordenaars zijn al een tijdje geen typisch Amerikaans fenomeen meer. Ik beklaag de mannen van het parket die nu de grond aan het omwoelen zijn.’

‘Ik niet,’ zei Versavel droog.

Ze schoten allebei in de lach.

Toen Yves Provoost de voordeur van zijn kantoor afsloot, rinkelde de telefoon. Met tegenzin draaide hij de sleutel weer om en stapte naar binnen.

Hoewel Provoost een middelmatig strafpleiter was, bezat hij een kolossale villa in Knokke, een flat in Cap d’Agde en een chalet in Oostenrijk. Zijn advocatenpraktijk was gehuisvest in een statig herenhuis aan de Groene Rei, de meest gekonterfeite plek van Brugge.

Provoost liep door de lange gang. Zijn voetstappen klonken hol in de hoge, smalle ruimte. In tegenstelling tot de rest van het huis vormde zijn kantoor een staalkaart van wat Italiaanse designers vandaag de dag in hun mars hebben: gladde tafels van gepolitoerd kersenhout, futuristische kasten zonder zichtbare deuren, zwartgelakte stoelen waarin niemand langer dan een kwartier kan verpozen en grillige lampstructuren die nauwelijks licht verspreiden.

‘Hallo, met Provoost,’ beet hij door de olijfgroene hoorn van een bijzonder plat telefoontoestel.

‘Yves, Lodewijk hier,’ klonk het zo mogelijk nog barser.

Provoost verstijfde. Als Lodewijk Vandaele snauwde, betekende dat meestal slecht nieuws.

‘We zitten met een probleem, Yves.’

‘Ik luister.’

‘Niet over de telefoon, Yves. Ga achter je computer zitten en wacht op mijn e-mail.’

Nog voor Provoost om uitleg had kunnen vragen, verbrak Vandaele de verbinding en liep naar zijn werktafel. In tegenstelling tot het kantoor van Provoost ademde Vandaeles werkkamer ouderwetse degelijkheid uit. Hier vond je niets anders dan eiken meubelen, koper, fluweel en negentiende-eeuwse doeken van sinds lange tijd vergeten meesters. De parelgrijze IBM-computer stond op een tafel in Lodewijk XVI-stijl. Het ding vloekte met de rest van het interieur als een hamburger in een driesterrenrestaurant.

Vandaele was een man van de oude stempel, wat echter niet betekende dat hij de moderne technologie schuwde. Als leerling van Machiavelli maakte hij gebruik van ieder middel dat zijn doel kon dienen. En als goed katholiek zou hij zonder verpinken zijn dochter aan een moslim hebben uitgehuwelijkt als die verbintenis hem enig voordeel had opgeleverd. Gelukkig had Vandaele geen dochter. Hij was bewust ongehuwd gebleven, want met vrouwen had je niets dan last.

Vandaele zette zijn computer aan en deponeerde het bericht in de elektronische brievenbus van Provoost. Daarvoor hanteerde hij een zogenaamde zware code, waarvan alleen Provoost de sleutel bezat.

Hoofdinspecteur Baert van de Brugse politie hoorde Vandaele door de gang sloffen. Hij kende de man al heel lang. Als jonge agent had hij hem ooit met een halfnaakte knaap op de achterbank van een geparkeerde auto betrapt. Na wat heen-en-weergepraat hadden ze de zaak als volwassen mensen geregeld. Vandaele had hem tienduizend frank betaald en daarmee was de kous af. Baert kende het klappen van de zweep. Hij wist dat als hij het smeergeld niet aanvaardde en toch een proces-verbaal opstelde, Vandaele gewoon iemand van het parket zou omkopen. In beide gevallen was de uitkomst voor de pedofiel dezelfde. Voor Baert scheelde het tienduizend frank en dat geld kon hij in die tijd best gebruiken. Toen hij een paar weken later Melissa leerde kennen, een vrouw die hem een klein fortuin kostte, trok hij zijn stoute schoenen aan en nam contact op met Vandaele in de hoop een definitieve afkoopsom te bedingen. De oude vos zwichtte echter niet voor de chantagepoging, maar stuurde hem evenmin met lege handen naar huis.

Hij stelde voor dat Baert als contactpersoon tussen hem en de politie zou fungeren. In ruil daarvoor ontving Baert per maand een vaste vergoeding. Voor riskante klussen of belangrijke informatie mocht hij op een behoorlijke bonus rekenen.