10
Melchior Muys was een corpulente man met ijskoude cobraogen. Die leken onnatuurlijk groot achter de bolle glazen van een dure designbril. Zijn hoge voorhoofd typeerde hem als een echte bureaucraat. Vroeger stond die premature kaalheid symbool voor een zekere wijsheid. Nu wist men wel beter. Mannen waren kaal omdat hun vader dat ook was geweest.
Van In wist dat Muys vierenveertig was. Zonder die informatie had hij de hoofdverificateur minstens tien jaar ouder geschat.
‘Goedemorgen, mijnheer de commissaris.’
Muys bood hem een stoel aan. Een dienblad met een thermoskan en twee kopjes bewees dat hij verwacht werd.
Van In stak ondanks het obligate verbodsteken een sigaret op, met de bedoeling van bij het begin te laten zien wie hier de baas was. Muys reageerde alert. Hij drukte de knop van de intercom in en verzocht zijn secretaresse een asbak te brengen.
‘Ik kom in verband met de moord op Yves Provoost,’ zei Van In koel.
Met de deur in huis vallen bood bepaalde voordelen. De eerste reactie van de ondervraagde was vaak van onschatbare waarde, zeker als die net koffie aan het uitschenken was. De timing was perfect. Muys morste koffie in het schoteltje.
‘Een spijtige zaak,’ gaf Muys toe.
De hoofdverificateur probeerde zijn bevende hand onder controle te krijgen.
‘U kende hem goed, veronderstel ik.’
Muys plaatste de thermoskan op het dienblad en nam plaats achter zijn bureau. Daar voelde hij zich veiliger.
‘Beroepshalve,’ zei hij voorzichtig. ‘Yves was een gewaardeerde collega. Zijn dood heeft een diepe indruk op me gemaakt. De brutale moord…’
‘Provoost is het slachtoffer geworden van een afrekening,’ onderbrak Van In hem bars. ‘Volgens de huidige stand van het onderzoek nemen wij aan dat een en ander te maken heeft met zijn regelmatige bezoekjes aan de Love.’
Muys zat met gevouwen handen onder zijn kin. Die houding moest de schok absorberen die het citeren van de naam van de Love veroorzaakte.
‘U bent daar vroeger toch ook geweest, mijnheer Muys?’
Van In proefde van de koffie en deed alsof hij door het raam keek. Vanuit zijn linkerooghoek hield hij Muys scherp in de gaten.
‘Excuseert u mij, commissaris, maar ik vrees dat ik u niet kan volgen.’
Zijn stem klonk heel beheerst. Het schokeffect was blijkbaar uitgewerkt.
‘U kwam er dus nooit?’
‘Nee,’ zei Muys.
De hoofdverificateur had zijn evenwicht teruggevonden. Zoals zoveel ambtenaren uit het middenkader had hij met vallen en opstaan geleerd dat de waarheid een relatief begrip is. Ontkennen was altijd beter dan toegeven.
‘Nog een kop koffie, commissaris? Of hebt u liever een cognacje?’
Hij maakte aanstalten om op te staan. Van In gebaarde dat hij tevreden was met een kop koffie, maar dat accepteerde Muys niet. Hij liep naar een archiefkast. Daarin bewaren de meeste ambtenaren hun alcoholica.
‘Getuigen bevestigen nochtans dat u daar regelmatig kwam,’ zei Van In. ‘Wat natuurlijk geen strafbaar feit is,’ voegde hij daar onmiddellijk aan toe.
Muys koos uit het ruime assortiment sterkedrank een onaangebroken fles Otard. Kaderleden hadden immers recht op vijf eenheden per maand. Die werden per speciale koerier geleverd. In de entrepots van de douane lagen honderden kisten sterkedrank torenhoog opgestapeld. Het zou toch zonde zijn alles wat in beslag genomen werd te vernietigen.
‘Ik vraag me af welke getuigen dat bevestigen, commissaris,’ zei Muys slinks.
Hij schonk Van In een immense borrel in. Het was een beproefde tactiek die bijna altijd werkte. In Vlaanderen was eten en drinken de goedkoopste vorm van corruptie. Van In herkende het patroon. Hij dacht aan Linda Aerts. Hij begreep waarom ze onderuit was gegaan. Een nacht in een politiecel was een griezelige ervaring. Bovendien was haar partner met al haar spaarcenten aan de haal gegaan. Hoewel Van In zichzelf niet als een alcoholicus beschouwde, oefende de amberkleurige drank een vreemde aantrekkingskracht op hem uit. Een borrel kon geen kwaad, dacht hij.
‘Daar kan ik niets over zeggen, mijnheer Muys, maar we beschikken over aanwijzingen om aan te nemen dat…’
Muys stopte hem het glas toe.
‘Proost, commissaris.’
Van In nam een slok. Vorige week had die zonde hem met een gevoel van wroeging opgezadeld. Vandaag genoot hij van de smaak van hout en vuur.
‘Als ik het goed begrijp, is dit een informeel gesprek,’ zei Muys.
Van In knikte. Hij voelde zich als een koetsier die de controle over zijn span verliest. Het scheelde niet veel of de paarden sloegen op hol.
‘Dat is maar goed ook,’ glimlachte Muys. ‘Anders zou ik verplicht zijn mijn advocaat te raadplegen.’
Hij nipte triomfantelijk van zijn glas. De gemene blik in zijn slangenogen schudde Van In wakker.
‘Ik vraag me af wat uw advocaat u zou adviseren als ik hem de videobanden liet zien, mijnheer Muys. Tenzij uw vrouw er natuurlijk mee akkoord gaat dat haar man af en toe een katje in het donker knijpt.’
Van In besefte dat hij zwaar gokte, maar de manier waarop Muys zijn glas vasthield, sprak boekdelen. Zijn knokkels werden krijtwit. In vaktermen noemde men dit een schot in de roos.
‘Videobanden, commissaris?’
‘Iedere getrouwde man laat wel eens zijn broek zakken, Muys. Ik kan me niet voorstellen dat de slaven van de fiscus daar een uitzondering op vormen.’
Muys concentreerde zich op de Otard en dronk gulzig van het lokaas dat hij voor de flik had uitgezet.
‘Het is allemaal zo lang geleden, commissaris,’ zei Muys na een poos. ‘Ik ben er hoogstens twee keer geweest.’
‘Twee keer?’
Mensen liegen altijd gradueel. Ze denken dat ze er goedkoper afkomen als ze de frequentie van hun misstappen minimaliseren.
‘U bedoelt twee keer per maand,’ zei Van In streng.
De hoofdverificateur nam nog een slok van de uitmuntende Otard. Het leek wel alsof hij limonade dronk. Muys vroeg zich wanhopig af hoe hij de schade kon beperken.
‘Maar daar gaat het eigenlijk niet om, Muys. Ik ben meer geïnteresseerd in Provoost en Brys.’
Muys kreeg het zichtbaar moeilijk. Zijn reptielenogen vernauwden zich tot dunne, bloedloze streepjes. Hij wist dat er in de jaren tachtig problemen waren geweest. Vandaele had de Love plotseling opgedoekt en er deden geruchten de ronde dat daar iets vreselijks was gebeurd. De namen van Provoost en Brys waren gevallen en het had een vol jaar geduurd voor de activiteiten op een andere locatie werden hervat.
‘U moet begrijpen dat wij ambtenaren geen heiligen zijn. Af en toe moeten wij pragmatisch optreden.’
Van In liet de cognac in zijn glas walsen. Als een kenner snoof hij het aroma op.
‘U bedoelt dat er met de fiscus altijd wel iets te regelen valt.’
Muys probeerde zich zo goed mogelijk te verdedigen. De leugen was opengebarsten als een overrijpe zweer.
‘Soms moeten wij met andere factoren rekening houden,’ zei hij voorzichtig.
‘Zoals?’
Van In kon zich het air van een inquisiteur veroorloven. Zijn illustere voorgangers hadden immers bewezen dat alleen al het laten zien van de folterwerktuigen evenveel effect sorteert als het gebruik ervan.
‘Werkgelegenheid, commissaris. Als we ieder bedrijf voor de volle honderd percent zouden taxeren, dan…’
‘Wat dan?’
Muys schonk zich een nieuwe borrel in. Van In vond het fijn dat de hoofdverificateur in zijn eigen val liep.
‘Iedereen weet toch dat de belastingdruk in ons land onmenselijk hoog is. Daarom krijgen we de opdracht niet al te streng op te treden tegen de kleine fraudeurs. Tenminste, dat was zo in het verleden.’
‘En in ruil voor dat stilzwijgen mocht u op geregelde tijdstippen gratis wippen in de Love?’
Van In nam zelf de fles en schonk zich ostentatief een tweede cognac in. De overwinning mocht gevierd worden, dacht hij. Muys deed hem denken aan een personage uit een film van Fellini. De hoofdverificateur was niet meer dan een lillende hoop vet in een net pak.