‘Wil je alsjeblieft ter zake komen, Leo?’
‘Oké, oké. Net bij de voet was het snoer doorgeknipt. De draad is duidelijk nadien weer onder de lamp geschoven. Hij was gesplitst en de isolatie was van de draden gehaald. De mannen van de technische recherche hebben een van die stukjes isolatie teruggevonden in de hevel onder de gootsteen en in het schaamhaar van Provoost zijn kleine koperdeeltjes ontdekt.’
‘Welkom in Zuid-Amerika,’ floot Van In.
Hij begreep nu pas wat Leo bedoelde met kietelen. Onlangs had hij op de televisie een film gezien waarin een gevangene op een bed met springveren werd vastgemaakt. Een man in een doktersjas overgoot de sukkelaar met water en bewerkte hem daarna met elektroden. Op de achtergrond klonk muziek van Schubert. Van In dacht onwillekeurig aan Linda Aerts. Misschien had ze die film ook gezien en had ze die nacht duizend angsten doorstaan.
‘Gaan SM‘ers zo ver?’ vroeg Versavel.
‘Nee,’ zei Leo. ‘De meesten hanteren een code. Als de pijn ondraaglijk wordt, stoppen ze met het liefdesspel. Sadisten daarentegen…’
‘Gaan door tot het uiterste.’
Van In dacht weer aan Linda. Hij voelde zich een beetje schuldig. Als hij eerlijk was, moest hij toegeven dat hij er toen van had genoten.
‘Tenzij de moordenaar van Provoost op informatie uit was. Daar dienen folterpraktijken toch voor.’
‘Dat is het excuus van iedere sadist,’ reageerde Versavel droog.
Als hij de gedachten van zijn chef had kunnen lezen, had hij die opmerking niet gemaakt.
‘Marteling vormt een klassiek middel om informatie te verkrijgen,’ zei Leo.
‘Of een bekentenis.’
Versavel vergat even de schrijnende pijn die zijn borst dreigde open te scheuren. Hij was blij dat de discussie zijn gedachten van zijn liefdesverdriet afleidde.
‘Denk je dat Provoost Herbert heeft vermoord?’
Leo en Versavel keken Van In verbaasd aan. Waarom hadden zij daar niet aan gedacht?
In de verte verlichtte een bleke bliksemschicht de purperen hemel. Een paar seconden later rolde een donderslag over de daken. Midden op de dag werd het plotseling nacht. Myriaden wolken verduisterden de stad. Het aangekondigde onweer brak in volle hevigheid los. De regen viel met bakken uit de lucht. Versavel schoot naar het raam en klapte het dicht. Van In rolde zijn stoel dichter bij zijn bureau, alsof het daar veiliger was.
‘In dat geval, Pieter…’
‘Ik weet het, Leo. Als Provoost Herbert heeft vermoord, zitten we in een verdomd wespennest. De andere cliënten van de Love zullen zich bedreigd voelen en alles in het werk stellen om de zaak in de doofpot te stoppen.’
‘Dutroux revisited,’ zei Versavel smalend.
‘Dat kan je nu nog niet zeggen, Guido. Het onderzoek is nog volop aan de gang.’
Leo hoorde bij de gerechtelijke politie. Zijn reactie was begrijpelijk. Nog een schandaal en zijn dienst zou ophouden te bestaan. Vandaag de dag veegde men immers de vloer aan met het parket.
Van In probeerde de gemoederen te bedaren. La guerre des polices was aan hem niet besteed.
‘Mijne heren, laten we ons beperken tot de essentie van de zaak. Als er koppen moeten rollen, zorg ik daar wel voor.’
Versavel knikte. Hij wist wat Van In bedoelde. Vorig jaar had de commissaris Vandekerckhove en Creytens op een nogal onorthodoxe manier te grazen genomen. Wat niet wegnam dat Versavel zijn commissaris bleef verdedigen.
‘Zou William Aerts hier achter zitten?’
De brigadier vond dat Van In dit spoor stiefmoederlijk behandelde.
‘Aerts is een pion, Guido. Hij organiseerde de seksorgieën in de Love. Kleine vissen interesseren me niet. Ik wil de haaien.’
‘Om een haai te vangen, heb je een kleine vis nodig,’ hield Versavel koppig vol. ‘Volgens mij weet Aerts hoe de vork in de steel zit. Waarom zou hij anders halsoverkop gevlucht zijn?’
Van In kon die vraag niet zomaar negeren.
Gehaakte bliksemschichten en knetterende donderslagen volgden elkaar in een hels tempo op. Een regengordijn beperkte het zicht tot minder dan twee meter. Leo vulde zijn kopje met koffie.
‘Guido kon wel eens gelijk hebben,’ zei hij.
Van In bedekte zijn gezicht met beide handen. In een democratie kreeg de meerderheid altijd het laatste woord. Of die ook gelijk had, was een andere vraag.
‘Oké, oké,’ sprak hij licht ironisch. ‘Hierbij verklaar ik de jacht op Aerts voor geopend. Doe wat je noodzakelijk vindt. Verwittig Interpol, bel de rijkswacht, schakel Moeder Theresa in. Het kan me geen barst schelen, maar ik vind dat we ondertussen moeten roeien met de riemen die we hebben.’
‘We moeten dus uitgaan van de cliënten van de Love,’ zuchtte Versavel. ‘Dat is goed nieuws voor Herbert. Maar wat doen we met Provoost? Ik vraag me af wie hem vermoord heeft. De mannen van de Love?’
‘Weinig waarschijnlijk,’ opperde Leo. ‘Waarom zouden ze hun kompaan uit de weg ruimen?’
‘Een buitenstaander dan?’ vroeg Versavel zich sceptisch af. ‘Maar wie anders dan wij beschikt over de ledenlijst van de Love?’
Van In had nog nooit een sidderaal aangeraakt, maar nu kon hij zich voorstellen hoe dat voelde. Provoost was vermoord op de dag dat Linda de namen had bekendgemaakt en ze had hem in de loop van die dag geraadpleegd.
‘Linda Aerts,’ zei Van In halfluid. ‘Maar waarom?’
Leo fronste de wenkbrauwen. Hij nam een slok van de geurige koffie.
‘A propos. De mannen van de technische recherche hebben bij Provoost nog een merkwaardige ontdekking gedaan. De moordenaar van Provoost heeft blijkbaar de tijd genomen om het huis grondig te stofzuigen en te dweilen.’
‘Dat meen je niet.’
Leo knikte vol overtuiging. ‘Iemand heeft de zak van de stofzuiger meegenomen en juffrouw Calmeyn houdt vol dat een van haar dweilen verdwenen is. Je mag er de vakliteratuur op naslaan. Af en toe doet een moordenaar de moeite om de plaats van de misdaad te stofzuigen, maar over dweilen heb ik nog nooit iets gelezen.’
‘Dus toch een vrouw,’ siste Van In.
‘Of iemand die verdomd goed op de hoogte is van de methodes die we gebruiken om sporen te detecteren,’ zei Versavel nuchter.
Van In reageerde alert. ‘Ik bel Hannelore,’ zei hij. ‘Als het parket nu geen aanhoudingsbevel tegen Linda Aerts kan opstellen, weet ik het ook niet meer.’
Net toen hij naar de hoorn reikte, rinkelde de telefoon.
‘Hallo, met Van In.’
Op de achtergrond hoorde hij een hysterisch gekrijs.
‘Goedemiddag, mijnheer Vermast. Hoe maakt u het?’
‘Met mij gaat het uitstekend, commissaris. Dank u.’
Het gekrijs op de achtergrond bleef aanhouden, wat Van In ertoe bracht niet te vragen hoe het met de rest van de familie ging.
‘Excuseert u mij dat ik u stoor, commissaris. Het is wellicht niet belangrijk,’ zei Vermast aarzelend. ‘Maar…’
‘Alles kan belangrijk zijn, mijnheer Vermast. En u stoort me allerminst.’
Van In trok een verveeld gezicht. Hij maakte een obsceen gebaar. Hij vroeg zich af wat de klunzende tuinkabouter hem te melden had.
‘De zaak zit zo, commissaris. Net voor de politie arriveerde, heeft mijn dochter twee voorwerpen uit het graf ontvreemd. Dat hebben we vanmorgen ontdekt.’
Van In gebaarde Versavel dat hij moest meeluisteren. Aan zijn wijdopengesperde ogen merkte de brigadier dat er iets ernstigs aan de hand was. Leo schonk zich een derde kop koffie in.
‘Tine heeft haar vondst de hele tijd voor ons verborgen gehouden,’ ging Vermast op verontschuldigende toon verder. ‘Misschien…’
‘Wilt u alstublieft ter zake komen, mijnheer Vermast?’ onderbrak Van In hem geprikkeld.
Versavel hoorde de arme man duidelijk slikken.
‘Tine heeft twee zakjes gevonden. Mijn vrouw denkt dat het een borstprothese is,’ zei Vermast onzeker.
‘Benson im Himmel.’
‘Wat zegt u, commissaris?’
‘Een borstprothese?’
‘Dat zei ik toch, commissaris.’
Versavel aaide zijn snor. Dit was een onvervalst kafkaiaanse situatie.