‘Maakt u zich geen zorgen, mijnheer Vermast. Binnen tien minuten zijn we ter plaatse.’
De Boeing 737 van Air Malta landde om halfdrie op de luchthaven van Lucqa. Het toestel taxiede over het hobbelige tarmac en parkeerde op honderd vijftig meter van het moderne luchthavengebouw. Jos Brouwers wachtte tot de lading op zon beluste toeristen was uitgestapt. Een oververmoeide stewardess maande hem tot spoed aan. Brouwers reageerde knorrig. Het was niet de eerste keer dat hij een vliegtuig nam. Ze hoefde niet iedere passagier over dezelfde kam te scheren.
De eerste hitte overviel hem als een droog saunabad. Niet voor lang echter. Na twee minuten stroomde het zweet in dunne beekjes tussen zijn schouderbladen. Daar kon zelfs een warme bries niets aan verhelpen.
De douaneformaliteiten verliepen vlot. Het eiland schreeuwde immers om toeristen. Het duurde amper een kwartier voor de bende ongeduldige vakantiegangers in kleurige busjes werd afgevoerd.
Brouwers liep door de koele hal. Op Malta kende men in ieder geval de voordelen van airconditioning. Binnen was het heerlijk toeven. Toen de toeristenstroom stilgevallen was en de rust was teruggekeerd, inspecteerde Brouwers de hal. Het kantoor van Avis was nauwelijks groter dan de lichtbak met het bekende rood-witte logo van de firma. De bediende van het autoverhuurbedrijf compenseerde het gebrek aan ruimte met een brede glimlach.
Brouwers koos voor een compacte Suzuki. Toen hij daarmee wegreed, wuifde de vriendelijke Avis-bediende hem uit. Brouwers had in een gidsje gelezen dat Maltezers dol waren op cash. Maar dat was niet de voornaamste reden waarom hij de wagen contant had betaald. Creditcards en cheques konden nagetrokken worden en dat was niet opportuun voor iemand die met een valse identiteitskaart reisde.
De rit van Lucqa naar Valletta, de hoofdstad van het eiland, nam amper een kwartier in beslag. De tweebaansweg was breed en de bewegwijzering was voortreffelijk voor een mediterraan gebied. Daarna ging het een stuk moeizamer. Het stratenpatroon van Valletta was chaotisch en het verkeer kon je het best vergelijken met dat van Athene.
Brouwers had in België een plattegrond van de stad gekocht. Die had hij thuis grondig bestudeerd. Dat bleek verloren moeite, want hij raakte binnen de korste tijd toch in de knoei. Vooral het links rijden speelde hem parten. Gelukkig reageerden de autochtonen hoffelijk wanneer hij een bocht te ruim nam of te veel naar rechts uitweek. Ze waren de stuntelig rijdende buitenlanders immers gewoon. Voor dat probleem hadden ze een bijzonder inventieve oplossing bedacht. De nummerplaten van alle huurwagens begonnen met een X. Op die manier herkenden de Maltezers iedere buitenlander van uren ver.
Van In claxonneerde toen ze voor het hek van de Love stonden. Versavel wilde uitstappen, maar Van In hield hem tegen.
‘Dit is de twintigste eeuw, Guido.’
Hij had evengoed ‘Sesam open u’ kunnen zeggen. Nog voor Versavel van zijn verrassing bekomen was, zwaaide het drie meter brede hek geruisloos open.
‘Met als enige bedoeling geen tijd te verliezen,’ grijnsde Van In. ‘Wanneer de hoge heren aan een wip toe waren, mocht er geen seconde verloren gaan.’
‘Ik begrijp niet wat er lekker is aan een snelle wip.’
Versavel dacht aan Frank, aan de eindeloze avonden met geroosterde kreeft en koele amandelolie.
Van In stuurde de Golf over de oneffen weidegrond.
‘Die mannen neuken zoals ze praten,’ zei hij. ‘Veel te vlug en zonder passie.’
‘Hoe weet jij dat zo goed?’
‘Omdat ik commissaris ben, natuurlijk. Wat dacht je anders?’
‘Je waant jezelf dus een hoge piet?’
‘Hoge heren, heb ik gezegd.’
‘Is dat niet hetzelfde?’
‘Pieten en heren,’ zuchtte Van In. ‘Straks ga je lullen over pikken en houwelen.’
Hugo Vermast begroette de heren van de politie met een gespannen glimlach.
‘Dat is snel,’ zei hij. ‘Ik hoop dat ik jullie niet nutteloos heb lastiggevallen. Zo dringend is het nu ook weer niet.’
Van In maakte een afwerend gebaar. ‘De politie staat ten dienste van de burger,’ zei hij ernstig. ‘Het is onze plicht iedere tip na te trekken.’
Dat scheen Vermast gerust te stellen. Versavel beet op zijn onderlip. Van In verkeerde duidelijk in een manische bui. Of was wat hij zei weer eens ironisch bedoeld?
‘Normaal had ik geen aandacht besteed aan die zakjes, maar mijn vrouw…’
‘Uw vrouw is verpleegkundige,’ zei Van In nog voor Vermast de kans kreeg voor een déjà entendu te zorgen.
‘Fijn dat u dat nog weet, commissaris.’
Vermast leidde hen de keuken binnen. In tegenstelling tot de vorige keer zag die er nu netjes uit. De zakjes lagen als leeggelopen ballonnen op de tafel.
‘Dit zijn ze dan,’ zei Vermast.
Van In nam er een in de hand. De prothese voelde aan als een in plasticfolie verpakt puddinkje.
‘Ongelooflijk dat vrouwen hiervoor een klein fortuin neertellen.’
Versavel onthield zich van commentaar. Hij had nooit begrepen waarom mannen op borsten vielen.
‘Joris bewaarde ze in een geheime trommel. Hij is gek op speciale objecten. Heb ik u al verteld dat Joris een beetje autistisch is?’
Van In knikte nadrukkelijk. Hij hoopte dat Vermast daarmee genoegen zou nemen.
‘De intellectuele capaciteiten van autisten worden vaak onderschat,’ zei hij enthousiast. ‘Ik veronderstel dat u de film Rainman hebt gezien.’
Hier was een trotse vader aan het woord. Joris was een bijzondere jongen geworden omdat een pientere scenarist een uitzondering tot norm had verheven. Even had het er zelfs naar uit gezien dat de doorsnee Amerikaan zou beginnen denken dat een gezin met drie kinderen abnormaal was zonder autist.
‘Bedoelt u die film met Dustin Hofman?’ vroeg Versavel diplomatisch toen Van In niet reageerde.
‘Inderdaad.’ Vermast wendde zich tot Versavel. ‘Ongelooflijk waartoe die man zoal in staat was. Onze Joris is nog niet zover. Maar dat komt nog.’
‘Ik dacht dat uw dochter die dingen had gevonden.’
Van In liet het blubberige zakje door zijn vingers glijden. Van Vermasts aanvankelijke onrust was niets meer te merken. Hij leek zelfverzekerder dan ooit.
‘Tine weet dat haar broer bizarre voorwerpen verzamelt. Daarom heeft ze de prothese verdonkeremaand. Ze wilde Joris een plezier doen en dat kan toch niemand haar kwalijk nemen.’
‘Natuurlijk niet,’ zei Van In.
Vermast straalde. ‘Kopje koffie, heren?’
Versavel stemde gretig toe. De dodelijke blik die Van In op hem afvuurde, ontging hem. Vermast liep naar het aanrecht, nam drie kopjes en een overmaatse thermoskan.
De koffie smaakte naar een aftreksel van wilde kastanjes.
‘Is er toevallig nog wat cognac over, Hugo?’
Van In sprak Vermast opzettelijk met zijn voornaam aan. De gastheer lachte samenzweerderig.
‘Leen komt pas over een uurtje thuis. Ik zal zien wat ik kan doen.’
Hij verdween naar de woonkamer. Van In pakte zijn kopje en goot de koffie in de aarde van een vergeelde sanseveria. Versavel volgde dat voorbeeld zonder verpinken.
Jonathan Brooks, een rijzige, blonde Brit, had elf jaar bij de SAS gediend. Hij was een van de commando’s die destijds op Gibraltar twee kopstukken van het IRA hadden doodgeschoten. De hele affaire had zoveel politieke deining veroorzaakt dat het vierkoppige SAS-team vervroegd uit dienst getreden was. Jonathan Brooks had met tegenzin de gouden handdruk geaccepteerd die de regering van Hare Majesteit hem had aangeboden. Zes maanden na het incident had hij zich als privé-detective in Valletta gevestigd. Die keuze was niet toevallig. Malta maakte tot voor kort nog deel uit van het Gemenebest. De Britse cultuur was er stevig ingeburgerd en het klimaat beviel hem uitstekend.
Jos Brouwers parkeerde de Suzuki in een volkse buitenwijk van de hoofdstad, dicht bij de haven. Een paar spelende kinderen liepen hem joelend voorbij. De nauwe straatjes, de armtierige terrassen en de schreeuwerige reclameborden deden hem weer aan Napels denken. De stank was in ieder geval ook hier die van urine, rottende etensresten en stookolie.