Jonathan Brooks woonde in een ruime villa met uitzicht op de dokken. Achter de afbladderende gevel, typisch voor de meeste huizen in Zuid-Europa, lonkte de koele weelde van witgekalkte muren en een efficiënte airco.
‘Hello, Djoz. How are you? Did you have a nice flight?’ riep hij vanaf het balkon.
Brouwers veegde het zweet van zijn voorhoofd en stak zijn hand op. Hij grijnsde breed en maakte een veelbetekenend gebaar: twee handen in de vorm van een beker.
‘Thirsty?’
De Brit lachte luid. Hij had Jos leren kennen tijdens een trainingskamp van de SAS. Brouwers maakte deel uit van een delegatie van de Belgische rijkswacht. Na de golf van terrorisme in de jaren zeventig probeerde die een antwoord te vinden op het zinloze geweld dat de maatschappij dreigde te ontwrichten. Daarom hadden de politici beslist een antiterreureenheid op te richten. Brouwers had aan de wieg gestaan van het SIE. Dat dit elite-escadron van de rijkswacht op Britse leest werd geschoeid, hoeft niemand te verwonderen. De SAS wordt immers algemeen beschouwd als de beste antiterreurbrigade ter wereld. En dat is geenszins overdreven.
‘I’ve got Djupiler,’ zei Brooks terwijl ze elkaar de hand schudden. ‘As cold as ice.’
Het was jaren geleden dat Carine Neels met de fiets gereden had. Ze had het krakkemikkige ding uit de opslagplaats gehaald waar haar collega’s de gevonden en gestolen tweewielers bewaarden in afwachting dat die door hun rechtmatige eigenaars werden opgehaald. Iets wat trouwens uiterst zelden gebeurde.
De fiets paste in ieder geval bij haar nieuwe status van steuntrekkende. Het frame zat onder de roestvlekken en de ketting piepte als een nest in de steek gelaten vogeljongen.
De Zorghe lag in een bosrijke omgeving, op vier kilometer van de Hauwerstraat. Er stond een frisse wind, waardoor de rit haar twintig minuten kostte. Carine was bekaf en verkleumd toen ze het domein opreed.
Ilse Vanquathem bekeek Carine vanachter het raam van haar kantoor. Vrouwen in nood vonden steeds vlugger de weg naar de Zorghe en dat scheelde een pak op haar jaarlijkse bonus. Deze keer had de Voorzienigheid haar een prachtexemplaar gestuurd. Het meisje op de fiets beschikte over een stel lange, goedgevormde benen. Ze had een leuk snoetje, brede schouders en onder haar dunne jack tekenden zich twee perfecte borsten af.
‘Kom toch binnen, juffrouw,’ zei Ilse vanuit de deuropening. Ze wenkte Carine met een gastvrij gebaar.
‘Je hoeft je fiets niet te sluiten, meisje. Hier werken alleen eerlijke mensen.’
Ilse kon zich niet voorstellen dat iemand zo’n hoop oud ijzer zou willen stelen.
Tijdens de rit van Sint-Andries naar de Hauwerstraat zat Versavel met een lege blik voor zich uit te staren. Hij luisterde met een half oor naar de monoloog van zijn chef.
‘En wij maar zoeken naar een man,’ ratelde Van In. ‘We zitten verdomme met een transseksueel op ons dak. Dat verklaart meteen de esthetische chirurgie en de twintig porseleinen kiezen. Waarom hebben we daar niet zelf aan gedacht? Kunnen we weer vanaf nul beginnen met doktertjes bellen. Benson im Himmel. Gelukkig loopt er maar een handvol van dat soort kwakzalvers rond. Ik kan me niet voorstellen dat een man het in zijn hoofd haalt om…’
Van In wierp een zijdelingse blik op Versavel. De brigadier leek wel een wassen beeld dat uit het museum van Madame Tussaud was ontsnapt.
‘Scheelt er iets, Guido?’
Versavel gaf geen kik.
‘Is het Frank?’
Het was een stomme vraag en dat besefte Van In, maar wat moest hij in ‘s hemelsnaam zeggen?
‘Wil je dat ik je naar huis breng?’
Versavel streelde het holster van zijn pistool. Dat deed hij al ruim vijf minuten. Van In had daar geen aandacht aan besteed, maar plotseling bezorgde dat beeld hem een angstig visioen.
‘Ik breng je naar huis,’ zei hij beslist. ‘En ik laat je niet alleen voor je weer de oude bent.’
11
De sfeer aan de ontbijttafel in de Vette Vispoort was gespannen. Hannelore was humeurig omdat Van In in het holst van de nacht was thuisgekomen en als gevolg daarvan durfde hij het onderwerp Linda Aerts niet ter sprake brengen.
‘Guido zat gisteren totaal in de put, Hanne. Zonder Frank is hij even hulpeloos als…’
‘Een echtgenoot zonder telefoon, zeker. Je had op zijn minst kunnen bellen,’ snoof ze.
Van In incasseerde het verwijt gelaten. Vanmiddag werd Hannelore bij de gynaecoloog verwacht voor de vruchtwaterpunctie. Hij kon zich voorstellen hoe ze zich voelde. Het beeld van een mongooltje spookte ook al achtenveertig uur ononderbroken door zijn hoofd. Natuurlijk had hij moeten bellen, maar toen Versavel na hun bezoek aan de familie Vermast in elkaar was gestort, had hij zijn vriend naar huis gebracht en ze waren tot diep in de nacht blijven praten. Toen Van In zich realiseerde hoe laat het was geworden, had hij haar niet meer wakker willen maken.
‘De volgende keer bel ik, ongeacht het uur.’
Hannelore schoof haar boterham terzijde. Sinds hun etentje in de Heer Halewijn had ze nog amper leven in haar schoot gevoeld. Stel dat het misliep…
‘Geloof je me?’ Van In wuifde met zijn hand voor haar ogen. ‘Alles in orde?’
De bezorgde trek om zijn mond deed haar onwillekeurig glimlachen. Als Van In een teken van medeleven betoonde, wist ze dat hij emotioneel op springen stond. Indien haar iets overkwam, was hij in staat zich een kogel door de kop te jagen.
‘De volgende keer moet je Guido mee naar huis brengen. Dan kunnen we samen over zijn problemen praten.’
Van In had geen zin haar uit te leggen dat dit soort van gesprekken alleen onder mannen werd gevoerd.
‘Dat zal Guido heel zeker appreciëren,’ loog hij.
Hannelore liet zich een zoen welgevallen. Mannen zouden nooit begrijpen hoe ongerust vrouwen kunnen zijn.
‘A propos,’ zei ze na een poos. ‘Juffrouw Neels is hier nog aan de deur geweest. Ze kwam verslag uitbrengen over haar bezoek aan de Zorghe.’
‘Verdomme,’ vloekte Van In.
‘Het is je vergeven, Pieter. Als je voor twee mooie meiden niet naar huis komt, moet Guido er ernstig aan toe geweest zijn.’
‘Heeft ze iets gezegd?’
‘Wat had je gedacht?’ meesmuilde Hannelore. ‘Het meisje is er heilig van overtuigd dat ze undercover werkt en alleen verantwoording hoeft af te leggen tegenover haar directe chef.’
Van In hield wijselijk zijn mond. Zelfs nu ze welgezind was, leek zijn vraag om de aanhouding van Linda Aerts te bevelen al te voorbarig.
M’Dina is ontegenzeggelijk hét juweel van Malta. De oude, moors ogende stad beheerst het dorre binnenland als een eerbiedwaardig schrijn.
Brooks parkeerde de landrover – hij had een hekel aan Japanse wagens – op het plein dat de historische hoofdstad scheidt van het meer moderne Rabat.
‘Zoals ik gisteren zei, woont er maar een handvol Vlamingen op Malta,’ zei hij met het zelfverzekerde air van een Brit in ballingschap.
Brouwers was nog een beetje suf van de Djupilers. Gisteren hadden ze hun verbroedering uitbundig gevierd. Hij met bier en Brooks met rode wijn.
‘Gelukkig maar,’ zuchtte Brouwers.
Als zijn hypothese klopte en Aerts daadwerkelijk op Malta verbleef, was het een kwestie van dagen voor hij de man had opgespoord en geliquideerd. Eenmaal die klus geklaard, zou Brooks hem met een snelle motorboot naar Sicilië brengen. In ruil voor die vriendendienst had de ex-commando een commissieloon van duizend Maltese pond bedongen. Dat was een boel geld, maar een peulenschil in vergelijking met wat het gekost zou hebben om een Concorde sneller dan mach 2.2 te laten vliegen.
‘Plets woont hier al meer dan vijftien jaar,’ zei Brooks. ‘Als iemand iets over Vlamingen op het eiland weet, dan is hij het wel.’
Hoefgetrappel deed Brouwers opschrikken. Een fleurig opgetuigd koetsje scheerde rakelings voorbij de landrover. Een stel van middelbare leeftijd wuifde enthousiast naar de roekeloze automobilist zoals alleen toeristen dat kunnen. De koetsier dreunde plichtsgetrouw zijn lesje af, maar daar had het paar geen oren naar. Brouwers zag hoe de man zijn vrouw een drankje inschonk. Die ogenschijnlijk banale scène ontroerde hem. Samen met een vrouw gelukkig oud worden, het was een droom die voor hem nooit waarheid zou worden.