Выбрать главу

‘Nu?’ vroeg Versavel dubbelzinnig.

‘Neen, niet “nu” en zeker niet met jou. Vertel me liever of er al nieuws is over ons skelet.’

Versavel haalde diep adem. Skeletten deden hem denken aan maden die in lege oogholten wriemelden.

‘Onze John Doe, zal je bedoelen.’

Hij gaf de voorkeur aan het Amerikaanse eufemisme. Daar heette een lijk een stiff. Iemand die het ziekenhuis niet levend haalde, was dead-on-arrival en een niet-geïdentificeerde stiff werd steevast John of Jane Doe genoemd.

‘Je weet dat ik allergisch ben voor die transatlantische onzin, Guido. Laten we het skelet gewoon Herbert noemen. Een beetje originaliteit kan geen kwaad, vind je niet?’

Versavel kruiste de armen als een sachem die trots de onvoorwaardelijke overgave van zijn stam aanvaardt.

‘Uw wens is mijn bevel, commissaris.’

Van In blies krijgshaftig een rookwolk in de richting van zijn ondergeschikte.

‘Zo kan het weer even, hé, Versaveltje.’

De brigadier pulkte nadenkend aan zijn snor. Wanneer Van In depressief was, wist hij tenminste hoe hij hem moest aanpakken. In een euforische bui daarentegen was zijn baas even onhandelbaar als een tiener zonder zakgeld. In die omstandigheden was er maar één alternatief: niet lullen en voortwerken.

‘Deze fax hier is een kwartier geleden binnengekomen,’ zei Versavel ernstig. ‘Ik wist niet dat wij met de zaak belast waren.’

Van In nam het blad papier van hem aan.

‘Ik wel,’ snoof hij.

‘Ach, zit dat zo.’

‘Breek me de bek niet open, Guido. Ze is zwanger. Wat wil je dat ik doe?’

Van In doofde met tegenzin zijn eerste sigaret, die hij bijna tot aan de filter had opgerookt.

‘Vermoedelijke doodsoorzaak: een gebroken nek,’ las hij hardop. ‘Leeftijd: tussen 25 en 30. Lengte: 1,76 m. Geslacht: mannelijk. Datum van overlijden: 1985-1986. Bijzondere kenmerken: oude scheenbeenfractuur, uitgebreide kaakchirurgie plus vierentwintig porseleinen stifttanden. Jezus, dat moet een fortuin gekost hebben.’

‘De Jaegher heeft er alleszins geen gras over laten groeien. Als ik me niet vergis, had Hannelore vrijdag vooropgesteld als uiterste datum voor zijn rapport.’

‘Ze heeft hem gisterenmiddag nog gebeld,’ zuchtte Van In. ‘Iemand van het parket heeft haar in het oor gefluisterd dat een klinisch onderzoek van een skelet bijzonder weinig tijd in beslag neemt. En je hoeft niet bepaald een genie te zijn om vast te stellen dat iemands nek gebroken is. Dat had De Jaegher in de put al moeten zien.’

Van In stak haastig een tweede sigaret op. Versavel zweeg. Hij wist uit ervaring dat de goede voornemens van Van In geen lang leven beschoren waren.

‘Toch blijft het een merkwaardige prestatie,’ zei hij. ‘Van Hannelore, bedoel ik. De Jaegher is een koppige ezel. Zelfs de procureur pakt hem met fluwelen handschoenen aan.’

‘Ze wil volgende maand op reis.’

Versavel keek verrast. De hersenen van de commissaris functioneerden op een heel bizarre manier. Normaal kon hij de gedachtegang van zijn baas redelijk goed volgen. Vandaag lukte dat amper.

‘Hannelore wil dat ik de zaak zo vlug mogelijk oplos,’ verduidelijkte Van In. ‘Ze kan de procureur om de vinger winden en De Jaegher zou met plezier zijn eigen lever in schijfjes snijden om bij haar in de gunst te komen. Bovendien hoopt ze dat ik eerlang hoofdcommissaris word.’

‘Dan zou ik in jouw plaats naar de rijkswacht overstappen. Straks levert die alle hoofdcommissarissen.’

Versavel had iets tegen de rijkswacht en hij liet geen kans onbenut zijn frustratie te ventileren.

‘Ja, lach maar, Guido. Vrouwen zijn gecompliceerde wezens. Eigenlijk mag je blij zijn dat jij homo bent.’

De tweede sigaret beviel Van In niet. Die dingen begonnen te stinken als je er te weinig van rookte.

‘Bedankt voor het compliment, baas.’

Van In haalde de schouders op, ging achter zijn bureau zitten en las de fax opnieuw. Eerst moesten ze de identiteit van Herbert zien vast te stellen. Pas daarna konden ze achter de dader aan.

‘Ik stel voor dat jij natrekt of er tussen 1985 en 1986 dertigers als vermist zijn opgegeven.’

‘In Brugge?’

‘We moeten ergens beginnen. Nietwaar, Watson?’

‘Is dat alles?’

‘Natuurlijk niet. Trommel een paar mannen op en laat ze alle tandartsen en stomatologen uit de streek bellen. Een man met zo’n hoop porselein in zijn mond moet te traceren zijn.’

Versavel noteerde alles gedwee. ‘Zal ik Baert opsnorren?’ vroeg hij met een vals lachje.

Hij wist dat Van In kippenvel kreeg van die naam. Baert was een achterbakse streber die het via allerlei slinkse wegen tot hoofdinspecteur had geschopt. Vorig jaar had hij aan het NIC een cursus misdrijfanalyse gevolgd. De benaming van de cursus klonk chic en het feit dat dergelijke lessen werden georganiseerd, gaf de burgers bovendien de indruk dat het gerecht nu eindelijk de stap naar de twintigste eeuw had gezet. In werkelijkheid kon Baert amper overweg met een pc, hoewel het diploma dat boven zijn bed hing het tegendeel beweerde.

‘Is er een alternatief?’

Versavel schudde het hoofd. ‘Ik vrees van niet, Pieter. Lees jij dan nooit dienstorders?’

Van ratten wordt gezegd dat zij onheil voelen aankomen. Sommige mensen beschikken eveneens over die gave. Hoewel Van In niet tot die categorie behoorde, wekte de spottende toon van Versavel argwaan bij hem.

‘Welke dienstorders?’ vroeg hij bedachtzaam.

Versavel haalde diep adem. ‘Je weet dus niet dat De Kee hoofdinspecteur Baert aan onze dienst heeft toegevoegd.’

Toen hoofdcommissaris Carton vorige maand aan een hersenbloeding was overleden, had voormalig hoofdcommissaris De Kee zijn vroegere functie weer opgenomen, in afwachting van een geschikte opvolger voor Carton.

‘Wanneer komt die oetlul?’

‘Morgen,’ zei Versavel voorzichtig.

Slecht nieuws heeft zo zijn voordelen. Als het echt verpletterend is, wordt men er stil van. Van In vormde deze keer geen uitzondering op die regel. Hij hapte naar lucht, probeerde een verwensing te formuleren en toen hij daar niet in slaagde, liep hij mokkend de deur uit.

William Aerts las het nieuws over Herbert aan de ontbijttafel. Zijn hoekige kaken verstrakten. Na al die jaren van betrekkelijke rust bonkte de gejaagdheid in zijn onderbuik als een neushoorn in een te krappe kist. Hij probeerde die pijn te blussen met een slok lauwe thee. Linda reikte hem een beboterd sneetje toast aan. Twee spiegeleieren kisten in een vettige braadpan. Ze slofte naar het fornuis, nam de braadpan van het vuur en kwakte de soppige eieren op een bord.

‘Scheelt er iets?’ vroeg ze.

Linda Aerts was vroeger een mooie vrouw geweest. Nu was ze vijfendertig, volslank en getekend door overmatig alcoholverbruik. Tien jaar geleden regeerde ze nog als de ongekroonde koningin van het Brugse nachtleven. Er was geen man die haar nooit had begeerd, maar Linda wilde zich aan niemand binden. Ze danste door het leven als een lichtvoetige nimf en bracht haar aanbidders het hoofd op hol. Ze flirtte, liet zich betasten, lachte als haar opgegeilde slachtoffers stiekem het toilet opzochten.

Op een dag verscheen William Aerts. Iedereen keek naar hem op. William reed met een Jaguar, kocht zijn kleren bij Armani en liet zich steevast vergezellen door een hofhouding van krolse meiden met ronde borsten en rechtopstaande tepels. Hij negeerde de regerende koningin en dat kon zij moeilijk verteren. Binnen veertien dagen deelde Linda het bed van de overwinnaar. Ze trouwden halsoverkop en het feest duurde tot William zijn laatste stuiver erdoor had gejaagd. De dag waarop dat gebeurde, vermoordde hij haar jeugd.

Nu bekeken de vrienden van weleer haar met minachting. ‘Dikke Linda’ noemden ze haar. Spiegels waren haar ergste vijanden geworden. Bij iedere blik onthulden die immers twee beurse borsten, een accordeonbuik en snelgroeiende moedervlekken met stug zwart haar in het midden. Haar lot leek wreder dan dat van Dorian Gray en had wellicht zelfs Oscar Wilde tot enig medelijden bewogen.