De fotograaf die gisteren discreet op de achtergrond was gebleven, had haar nu geboeid en geblinddoekt. Daarna waren de anderen gekomen. Carine had geschreeuwd toen ze voor de eerste keer werd opengescheurd. Daarna ging het makkelijker. Na een tijdje voelde ze niets meer. Er was alleen het gehijg van pompende lijven en een sompig geluid, dat leek op het geploeter van voetstappen in een drassige weide. De mannen namen haar in stilte. Na de vierde hield ze op met tellen. Haar schaambeen gloeide van het gebonk. Het duurde steeds langer voor ze klaarkwamen. Toen dropen ze plotseling af. Ze hoorde een deur dichtslaan. Er werd gelachen. Het geroezemoes zwol aan tot het even sterk werd als het gezoem van een vlucht opgejaagde horzels. Ze kreeg het overal koud. Het leek alsof iemand een ijsblok tussen haar benen had geramd. De kilte droop van haar dijen. Ze huiverde.
Een halfuur later ging de deur weer open. Voor Carine was een eeuwigheid verstreken. Toen ze de geur van wceend herkende, begon ze te snikken. De man maakte haar boeien los en dwong haar op handen en knieën te gaan zitten. De verkrachters schoven nogmaals gretig aan en de nachtmerrie begon opnieuw. Carine voelde zich schuldig omdat ze de raad van commissaris Van In in de wind had geslagen. Bovendien had ze haar undercoveropdracht verknoeid toen de stinkende man haar politiekaart had ontdekt.
Ilse Vanquathem schrok niet toen Van In aanbelde. ‘Dag dokter,’ zei ze smalend. ‘Komt u binnen.’ De huiszoeking duurde tot in de late namiddag. Achttien politiemensen doorzochten de Zorghe van de kelder tot de zolder. Een computerdeskundige van de gerechtelijke politie ontfermde zich over de boekhouding van de vzw.
Ilse Vanquathem bekeek het gebeuren vanop een afstand. Toen Van In haar ondervroeg, weigerde ze een verklaring af te leggen. Op de vraag of ze Carine Neels kende, antwoordde ze negatief.
De karavaan politiewagens vertrok als een dief in de nacht. Iedereen zat er verslagen bij.
‘We mogen van geluk spreken dat we dit zonder sirenes en zwaailichten hebben gedaan,’ zei Hannelore bitter. ‘Als deze operatie de kranten haalt, zal de publieke opinie ons onsterfelijk belachelijk maken.’
Van In sprak zijn reservepakje sigaretten aan. Zijn keel was schor van het roken.
‘Iemand moet hen ingelicht hebben,’ gromde hij boos. ‘Dat kreng wist dat we eraan kwamen.’
‘Misschien levert de analyse van de diskettes iets op.’
Hannelore probeerde de moed erin te houden. Ze kon Van In moeilijk verwijten dat zijn bezoek aan Muys en de daarbij horende intimidatie een vergissing was geweest, waarvoor ze nu werden afgestraft.
Van In reageerde niet. Hij was zich bewust van de blunder.
‘Ik vind dat we mevrouw Neels hiervan op de hoogte moeten brengen,’ zei Hannelore. ‘Straks gebeuren er ongelukken.’
‘Wil jij het woord voeren?’ vroeg Van In bijna smekend.
Hannelore trapte op het gaspedaal. Met haar kleine auto stak ze de politiewagens voorbij.
‘Omdat je het zo vriendelijk vraagt,’ zei ze gelaten.
De luchthavenbrigade van Zaventem deed die avond een goede vangst. De rijkswachters onderschepten een vermeende drughandelaar en arresteerden een man die door de politie werd opgespoord. Het toeval wilde dat beide mannen op hetzelfde vliegtuig zaten. De potentiële dealer, genaamd Jos Brouwers, werd na anderhalf uur bij gebrek aan bewijzen weer vrijgelaten. William Aerts daarentegen werd in afwachting dat de procureur een beslissing had genomen ter beschikking van het parket gesteld.
Terwijl Hannelore mevrouw Neels probeerde te troosten, belde Van In het politiebureau op. De verdwijning van Carine had de zaak-Herbert naar de achtergrond verdrongen. Van In was bijna vergeten dat hij Baert vanmorgen had opgedragen de gebroeders Desmedt op te sporen.
‘Hallo, Baert.’
‘Hallo, commissaris.’
Baert krabbelde geometrische figuren op de achterkant van een vervallen dienstorder.
‘Ik vrees dat ik u moet teleurstellen, commissaris. Volgens de burgerlijke stand is er geen enkel spoor van een tweeling met de naam Desmedt.’
‘Moet je eens goed luisteren, Baert. Ik ben niet in de stemming voor grapjes. Meester Buffel was formeel. De tweeling liep school in Brugge. Hun ouders zijn in de jaren zestig naar hier uitgeweken. Ze moeten toch ergens gewoond hebben.’
Baert liet zijn balpen boven het papier zweven.
‘Ik heb alle aangrenzende gemeenten gecontacteerd,’ zei hij zelfverzekerd. ‘Van alle families met de namen Desmedt, Desmed of Desmet is er niet een van wie er tweelingzonen bij meester Buffel in de klas hebben gezeten.’
Lodewijk Vandaele duwde op het rode knopje van zijn afstandsbediening. De stem van de nieuwslezer werd abrupt afgebroken. Een stervormige flits op het scherm verschrompelde tot een onooglijk punt. Het werd stil in de woonkamer. Vandaele zat onderuitgezakt in een fauteuil. Zijn vermoeide benen rustten op een poef van rood Marokkaans leer. Ieder geluid dat het geruis van de bomen verstoorde, deed hem opschrikken. Om de vijftien seconden speurde zijn blik als het draailicht van een vuurtoren de kamer af. Een halve fles VSOP had die onrust niet kunnen temperen. Vandaele stak een Davidoff aan met een ordinaire wegwerpaansteker. Hij voelde zijn krachten afnemen. Diep in zijn borstkas kreunden twee rotte longen als verweerde blaasbalgen.
‘Waarom toch?’ vroeg hij zich halfluid af.
De stervende zakenman dacht aan Provoost. Zijn pupil was dood en daar viel niets meer aan te veranderen. Wanneer de zweer straks openbarstte, zou Brys gelyncht worden door de publieke opinie. Aerts had hij zelf ter dood veroordeeld.
Vandaele troostte zich met het beeld van hun jonge lijven, een herinnering die hem al meer dan dertig jaar in moeilijke momenten troost en verlichting verschafte.
Het gerinkel van de telefoon bezorgde hem bijna een hartstilstand. Vandaele voelde alleen de pijn. Vreedzaam sterven was een voorrecht dat alleen voorbehouden was aan de rechtvaardigen. Een goede dood was hem niet gegund, hoezeer hij daar ook naar verlangde.
Vandaele hees zich moeizaam uit de fauteuil. De Davidoff smeulde onschuldig verder in een overvolle asbak. De oude man wankelde en stootte zijn knie aan de zwarte vleugelpiano, die als een onbespeelde maagd een groot deel van de woonkamer inpalmde. Het plompe muziekinstrument maakte deel uit van de façade waarachter Vandaele zich jarenlang had verscholen. Maar voor muziek was nu geen tijd meer. Daarvoor was het veel te laat. Met kunst en cultuur viel niets te verdienen, had zijn vader hem steeds voorgehouden. Hij wilde dat zijn zoon hem zou opvolgen als hoofd van het familiebedrijf. Lodewijk Vandaele had de wil van zijn vader getrotseerd. De jonge idealist was onderwijzer geworden. Hij wilde uitbreken, de krijtlijnen wissen die anderen voor hem hadden uitgetekend. Geld was een zevenkoppige draak die met man en macht moest worden bestreden. Lodewijk wilde een moderne Parsifal zijn. Hij zou zich wijden aan de opvoeding van de jeugd, hun duidelijk maken dat er meer was in het leven dan gewin en goedbetaalde banen. De jongeren hadden nood aan ontplooiing, culturele bagage en een liefdevolle leraar. Maar de buitenwereld had hem nooit begrepen. Kinderen mocht je niet aanraken, niet liefkozen. Dat was niet goed voor hen, zei men. Toch had geen enkele van zijn pupillen daar een trauma aan overgehouden. Johan Brys had het zelfs tot minister geschopt. Het onbegrip had van Vandaele de karikatuur gemaakt die hij nu was geworden. Het idealisme van weleer was veranderd in een bloeddorstig roofdier dat zijn ziel had opgevreten.
De telefoon bleef obstinaat rinkelen. In plaats van zijn knie te masseren, streelde Vandaele de klep van zijn piano. Het instrument vertegenwoordigde alles waar hij als kind van had gedroomd. Daarom had hij de vleugel pas gekocht toen zijn vader al een maand op het kerkhof lag. Niemand had ooit het sneeuwwitte klavier beroerd en dat zou ook nooit gebeuren. Wie weet stelde Vandaele senior immers ook daartegen zijn veto en zou de eerste noot wegsterven als een stervormige flits op een zwarte beeldbuis.