‘Volgens Benedict hebben ze een groter gebouw aangekocht. De voorbije jaren is de vzw aardig gegroeid. Ze hadden dringend meer ruimte nodig.’
Groeien! Van In mocht er niet aan denken. ‘Ik denk dat het nu wel zal gaan, mevrouw Vermast.’ Hij deed zijn best om niet te kreunen.
‘Weet u dat zeker?’ vroeg ze bezorgd.
Van In keek naar Vermast. Hij vroeg zich af wat er zou gebeurd zijn als haar echtgenoot daar niet was geweest.
3
Benedict Vervoort zwaaide de scepter over een bescheiden makelarij in onroerend goed in het centrum van Waardamme. Boven de deur en het uitstalraam hing een gevelbrede lichtreclame. Van In las het opschrift: administratiekantoor VerVoort. De hoofdletter V midden in de naam vertelde al een en ander over de filiaalhouder.
Hoewel de straat leeg was, parkeerde Van In de Golf toch op het parkeerterrein van het kantoor dat, zoals een bord meldde, uitsluitend voor de klanten was gereserveerd.
Het kantoor was ondergebracht in het ouderlijk huis van Benedict Vervoort. De woonkamer was tot lokettenhal omgevormd, een groot woord voor een betralied hok waarin niemand zat. Toch was dit een multifunctioneel bedrijf. Onroerend goed vormde slechts een gedeelte van het dienstenpakket. Hier kon de modale boer ook met cash en waardepapieren terecht. Die informatie haalde Van In uit de diverse handgeschreven affiches die het kantoor opfleurden.
Hij werd begroet door een oudere vrouw, de jongste bediende zoals dat heet. Ze leek sprekend op Audrey Hepburn, maar dan zonder schmink.
‘Mijnheer Benedict verwacht u,’ zei ze formeel toen Van In zich had voorgesteld. ‘Gaat u rustig zitten.’
In de verte kraaide een haan. Van In droomde niet. Dit was het West-Vlaamse platteland, waar in banale huizen fortuinen werden verdiend en waar een beslijkte Mercedes voor de deur het enige zichtbare teken van luxe vormde. Benedict Vervoort had het zelfs niet nodig gevonden het vale bloemetjesbehang te laten vervangen. Waar eertijds een kolenkachel had gestaan, gaapte nu een beroet gat in de schoorsteenmantel, als een stille getuige van de geleden ontberingen. Voor deze komedie ging de meest geharde belastinginspecteur gegarandeerd door de knieën.
‘Goedemorgen, commissaris.’ Benedict Vervoort kwam Van In met open armen tegemoet. Hij droeg een schreeuwerig pak, een kanariegeel overhemd en een grasgroene das. Op Sicilië ging het gros van de maffiosi minder opvallend gekleed.
Van In drukte hem de hand. De dikke, met ringen omkranste vingers van de jonge zakenman voelden klef aan. De aftershave waarmee hij zich kwistig had besprenkeld, stonk naar wc-eend, een geur die Van In amper kon harden.
‘Aangenaam met u kennis te maken, commissaris,’ zei Benedict in het beschaafd West-Vlaams. ‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Benedict ging zitten in een met namaakleer beklede directiestoel. Zijn hoofd leek alleen te bestaan uit roze lippen en papperige wangen. Van In had moeite om zijn afschuw te verbergen.
‘U bent toch mijnheer Vervoort?’ vroeg hij nogal neerbuigend.
‘In levenden lijve,’ lachte de geelgroene harlekijn.
‘Hindert het u als ik rook?’ Van In viste een sigaret uit zijn borstzak. Benedict maakte een afwerend gebaar. Shit, dacht Van In.
‘Sta me toe u een sigaar aan te bieden, commissaris,’ zei Vervoort met een gastvrij gebaar. Hij haalde een platte kist havanna’s uit een van de bureauladen. ‘Die zijn nog van mijn vader zaliger.’
Van In ging noodgedwongen op het aanbod in. De sigaar knisterde als een pasontrold vel papyrus.
‘Bent u soms familie van Aloïs Vervoort?’
Die vraag scheen Benedict te bevallen.
‘Aloïs was mijn vader,’ zei hij met onverholen trots.
‘Echt waar?’
Aloïs Vervoort was in de jaren vijftig hét wieleridool van Vlaanderen geweest. Hij was twee keer als derde geëindigd in Parijs-Roubaix en in de Tour van 1956 had de kranige Waardammenaar zelfs een ritzege behaald.
‘Wee degene die het waagde op zondagmiddag lawaai te maken als er een wielerwedstrijd werd uitgezonden,’ zei Van In.
Benedict lachte als een Amerikaanse presidentskandidaat in volle verkiezingsstrijd.
‘Lach maar. Uw vader heeft me meermaals een pak slaag gekost.’
‘Fijn dat u zich dat herinnert, commissaris.’ De status van zijn vader straalde van hem af als de ondergaande zon van de berg Fuji. Vervoort had ook iets oosters. Hij leek sprekend op een boeddhabeeld.
‘Eigenlijk kom ik in verband met de familie Vermast en hun eigendom in de Bremwegel.’
Benedict ontvouwde zijn handen, zette ze aan weerskanten van zijn neus en deed alsof hij diep nadacht.
‘Is daar iets mee?’
De manier waarop Vervoort die vraag stelde, drukte zowel onrust als nieuwsgierigheid uit.
‘U leest toch kranten, hoop ik?’
‘U bedoelt toch niet…’
‘Dat bedoel ik inderdaad, mijnheer Vervoort.’
‘Daar heb ik niets mee te maken,’ zei Vervoort kordaat.
‘Waarmee?’
De bitse toon die Van In hanteerde, dreef Vervoort uit zijn defensieve positie.
‘Met de moord natuurlijk.’
‘De moord?’
‘Wel… Ik bedoel… Er is toch een lijk gevonden.’
‘Een skelet,’ corrigeerde Van In.
‘Een skelet. Natuurlijk, commissaris. Zo stond het in de krant, nietwaar?’
Van In keek Vervoort recht in de ogen. De plattelandsmakelaar liet zich niet overdonderen. Hij legde zijn handen in zijn nek en leunde achterover in zijn protserige stoel.
‘Dat was een geluk bij een ongeluk.’
Nu was het de beurt aan Van In om verwonderd te kijken, een gelegenheid waarvan Vervoort handig profiteerde om zelf het gesprek in handen te nemen.
‘Het leven is een aaneenschakeling van onvoorziene gebeurtenissen, commissaris. Indien jullie het skelet vóór de verkoop hadden ontdekt, zat ik nu met een waardeloos goed opgescheept. Niemand koopt immers een huis met een graf in de tuin.’
Van In nam een trek van de droge sigaar en probeerde geen vies gezicht te trekken. Het ding rook naar vermolmd hout en hondenpoep.
‘Mijnheer Vermast vertelde me dat de boerderij eigendom was van de vzw Eigen Hulp.’
Van In legde de sigaar in een asbak en hoopte dat hij vanzelf zou uitgaan.
‘Dat is niet helemaal correct, commissaris. De boerderij was eigendom van een van onze weldoeners. De vzw mocht er vrij over beschikken.’
‘Kunt u mij daar iets meer over vertellen?’
‘Kent u de vzw in kwestie dan niet?’
Van In schudde het hoofd. ‘Moet dat?’
Vervoort monsterde Van In met het air van een student die net zijn eerste les psychoanalyse achter de rug heeft. De commissaris leek hem redelijk ongevaarlijk.
‘De vzw werd in 1986 opgericht door een handvol idealisten, met als doel de levenskwaliteit van de minder gefortuneerde medeburger te verbeteren.’
Van In durfde er zijn hoofd om verwedden dat Vervoort die holle frase letterlijk uit de brochure van de vzw citeerde.
‘Als ik het goed begrijp, doet de vzw aan liefdadigheid. Vandaar de naam waarschijnlijk.’
Eigen Hulp klonk zo bruin als het remspoor in de onderbroek van Dewinter.
Vervoort liet zich door het gematigde sarcasme van Van In niet uit het lood slaan.
‘Eigen Hulp zamelt sinds jaar en dag fondsen in om de kansarmoede in eigen land te bestrijden,’ ging hij onverstoorbaar verder. ‘De vzw biedt financiële steun aan mensen die het niet kunnen rooien met de kruimels die de welvaartsmaatschappij hun toestopt.’
Vervoort ging steeds nadrukkelijker articuleren. Zijn vlezige kin ging op en neer als een pudding in een trilapparaat.
‘We zorgen voor studiebeurzen, huisvesting, vakanties, goedkope leningen, juridische steun…’
‘We?’ interrumpeerde Van In hem bruusk.
‘Ja, we,’ reageerde Vervoort enthousiast. ‘Ik ben namelijk de penningmeester van onze vereniging. Verwondert dat u?’
Wat moest Van In daarop antwoorden? Dat hij Moeder Theresa nog eerder uit de kleren zag gaan voor Playboy dan dat Vervoort een arme stakker twintig frank zou toestoppen?