‘Helemaal niet, mijnheer Vervoort. Als ik me de lessen godsdienst goed herinner, had Jezus ook een zwak voor hoeren en farizeeërs.’
Van In schrok aan de ene kant zelf van zijn impulsieve reactie. Aan de andere kant levert dat soort van uitspraken soms merkwaardige resultaten op. In een flits zag hij hoe de ogen van Vervoort zich tot spleetjes vernauwden.
‘De christelijke naastenliefde ligt onze vereniging zeer na aan het hart, commissaris. In een tijd waarin het egoïsme en de zelfzucht hoogtij vieren, lijkt dat misschien niet evident, maar ik nodig u uit om ons werk beter te leren kennen. De deuren van de Zorghe staan altijd voor u open.’
Vervoort pauzeerde met het elan van een Afrikaanse president die net de voltallige vergadering van de Verenigde Naties heeft toegesproken.
‘De Zorghe is onze meest prestigieuze verwezenlijking,’ ging hij met vernieuwde energie verder. ‘De boerderij biedt onderdak aan twintig alleenstaande mensen en tien gezinnen. Het hele project financiert zichzelf. We produceren ons eigen voedsel en met de verkoop van groenten en fruit kunnen we de rest van onze behoeften dekken.’
‘Om dat project te financieren, heeft u dus de boerderij verkocht,’ zei Van In bedachtzaam. Hij duwde de halfopgerookte sigaar uit. Dit was de grootste onzin die hij in tijden had aangehoord. Benedict leek zijn gedachten te raden.
‘Als dure serviceclubs zich beroemen op hun caritatieve prestaties, wordt dat door de goegemeente aanvaard. Een paar keer per jaar organiseren ze een wansmakelijk duur banket, laten hun leden daar grof geld voor betalen en schenken dan tien percent van de winst aan een goed doel. Zij halen op die manier wel de pers. Onze vzw daarentegen heeft geen publiciteit nodig. Alle fondsen worden rechtstreeks aangewend om de kansarmen op weg te helpen naar een betere toekomst.’
‘Dat is een heel nobele doelstelling,’ zei Van In mat.
De gezwollen retoriek van de West-Vlaamse Samaritaan begon hem de keel uit de hangen.
‘Als dit onderzoek achter de rug is, zal ik zeker niet nalaten de Zorghe te bezoeken. Maar nu moet ik gaan. Ik heb nog een drukke middag voor de boeg.’
Vervoort vergezelde Van In tot bij de voordeur. Ze drukten elkaar de hand.
‘A propos, mijnheer Vervoort. De boerderij van Vermast is voorzien van een hek met afstandsbediening. Heeft de vzw dat destijds laten installeren?’
‘Dat was er al, commissaris. Waarschijnlijk weet de vorige eigenaar daar meer van.’
‘Juist,’ zei Van In. ‘En kent u soms ook de naam van die vorige eigenaar?’
‘Is dat belangrijk?’
‘In een onderzoek naar een moord is alles belangrijk, mijnheer Vervoort.’
Misschien voelde de makelaar zich op dat ogenblik in het nauw gedreven. Hij liet in ieder geval niets merken.
‘Ik moet u bekennen, commissaris, dat de boerderij te onzer beschikking werd gesteld door een weldoener die liever anoniem wil blijven.’
In een beleefde conversatie was een dergelijk antwoord meestal voldoende opdat de vragensteller niet verder op de kwestie zou ingaan. Van In beschouwde dit gesprek echter allerminst als een beleefde conversatie.
‘Moet u eens goed naar me luisteren, mijnheer Vervoort. U zou als makelaar moeten weten dat dergelijke transacties altijd geregistreerd worden. Voor mij is het een kwestie van tijd om de identiteit van uw anonieme weldoener te achterhalen. Aan u de keus.’
Vervoort slikte zijn ergernis in en schakelde opnieuw over op de zoete aanpak. Hij had een fout gemaakt en die moest worden rechtgezet.
‘Excuseert u mij, commissaris. Ik besefte niet dat die informatie belangrijk kon zijn voor het onderzoek. Ik hoop dat u begrijpt dat wij heel discreet zijn als het om onze geldschieters gaat. De meesten van hen verkiezen onbekend te blijven. Vandaar dat…’
‘De naam graag, mijnheer Vervoort.’
‘Kent u Lodewijk Vandaele?’
Van In knikte. Lodewijk Vandaele was eigenaar van een van de grootste aannemersbedrijven van West-Vlaanderen.
‘Lodewijk Vandaele dus.’
‘Inderdaad, commissaris. Maar ik smeek u deze informatie alleen aan te wenden als dat voor het onderzoek onontbeerlijk is. Mijnheer Vandaele heeft een hekel aan negatieve publiciteit en onze vzw is hem enorm veel verschuldigd.’
‘Ik zal mijn best doen,’ zei Van In. Hij wierp een blik op zijn polshorloge.
‘Maar nu moet ik er echt vandoor. Tot ziens, mijnheer Vervoort.’
Van In liep naar het parkeerterrein. Er was geen enkele wagen die de Golf gezelschap hield. Pas nu realiseerde Van In zich dat Vervoort al die tijd geen klanten over de vloer had gekregen.
Linda Aerts lag te snurken op een smal eenpersoonsbed. Naast haar stond een lege fles Elixir d’Anvers. In de asbak smeulde een Marlboro. De vijf centimeter lange aspunt zat als versteend vast aan de filter. In de kamer stonk het naar zuur zweet, goedkope deodorant en ongewassen kleren. Er heerste een wanorde waarop menig tiener jaloers was geweest. Gelukkig waren de gordijnen dicht. In de schemering leken de stapels vuil ondergoed op donzige bloembedden en de schaaltjes met bedorven voedsel op een kunstwerk van Joseph Beuys.
Linda droeg een satijnen nachthemd. De gladde stof accentueerde genadeloos iedere vetrol om haar lenden. Haar slappe borsten deinden mee op het ritme van haar zware ademhaling.
De telefoon rinkelde al meer dan een uur met tussenpozen van telkens tien minuten. Linda droomde van een begrafenisstoet. De lijkwagen, een zwarte Chevrolet met verchroomde bumpers, sneed als een prehistorische batmobiel door de joelende menigte. Linda bereed een witte hengst. De massa verdrong zich achter de dranghekken. Iedereen probeerde een glimp op te vangen van haar. Er werden leuzen gescandeerd. Linda herkende tientallen jeugdvrienden. Ze paradeerde met opgeheven hoofd in het zog van de Chevrolet en genoot van het spektakel.
In de lijkwagen stond een glazen kist. Het deksel lag bedolven onder knoestige seringen. William lag op een pluche matras. Zijn hoofd rustte op een geborduurd kussen met kwastjes aan de vier hoeken. Hij ademde, maar dat ontging het publiek. Niemand zag de zilveren boeien waarmee hij aan de kist gekluisterd lag. Om zijn keel, borst, bekken en benen zaten bovendien nog linnen banden, die hem onwrikbaar tegen de bodem van de kist gedrukt hielden. Zijn ogen tolden. Doodsangst parelde op zijn voorhoofd.
‘Wat een wijf,’ hoorde Linda iemand roepen.
‘Kom vannacht bij mij,’ zong een andere bewonderaar wellustig.
De rouwstoet naderde het centrum van de stad. Het plein voor de bank stond afgeladen vol. Toen Linda de teugels vierde, week de menigte eerbiedig uiteen. Ze reed langs de bank en keek opzij. Het gebouw, een kooi van staal en spiegelglas, reflecteerde haar beeltenis. Ze was naakt. De omstanders hieven een schunnig lied aan. Plotseling sprong een nar voor het paard. Hij greep de teugels beet en graaide begerig naar haar dijen. De belletjes aan zijn zotskap overstemden het rumoer. Linda probeerde de dwerg af te weren. Ze gaf het paard de sporen. De witte hengst sidderde en sloeg op hol. Linda viel op de straatstenen. Net voor ze haar ogen opende, staarde ze in de grijnzende tronie van William. Hij wilde haar de boeien omdoen. Ze schreeuwde.
Linda werd wakker op de grond, naast het bed. De telefoon rinkelde zonder ophouden.
‘Hallo.’ Haar stem klonk beverig.
‘Is William daar?’
‘William is niet thuis. Met wie spreek ik?’ vroeg ze versuft.
Provoost vloekte binnensmonds en verbrak de verbinding.
Hoofdinspecteur Dirk Baert legde de hoorn neer.
‘Enig succes?’ vroeg hij aan Versavel.
De brigadier had net zijn zevenendertigste tandarts afgewerkt.
‘Ze kunnen ons blijkbaar missen als kiespijn. Altijd hetzelfde liedje. Of de heren lijden aan geheugenverlies en vragen om morgen terug te bellen of ze melden via hun telefoonbeantwoorder dat ze met vakantie zijn. Geen wonder dat het een half weekloon kost om een kroon te laten herstellen. Vroeger kreeg je voor die prijs een klomp goud in je bek.’
Versavel moest wel pisnijdig zijn om het woord bek over zijn lippen te krijgen, maar zijn slechte humeur was niet alleen aan de tandartsen te wijten. Het gezeur van Baert bezorgde hem bijna een rolberoerte.