Выбрать главу

Het zou uiteindelijk de stad bereiken, een meer van drie span lang in een land waar een poel van tien voet al mensen aantrok. Er zouden zich mensen in het dal vestigen. In gedachten zag hij reeds terrassen met groene akkers op de omringende bergen. Ze zouden de Avendesora verzorgen, de laatste chora-boom, wellicht Rhuidean herbouwen. De Woestenij zou een stad kennen. Misschien zou hij het zelfs nog meemaken.

Met de angreaal, het dikke mannetje met het zwaard, kon hij een doorgang openen naar het zwart. Asmodean stapte er na enig weifelen met hem doorheen en zag met lichte spot een stenen trede verschijnen, net breed genoeg voor de twee mannen. Hij was nog steeds dezelfde man die zich aan de Duistere had gegeven. Zijn berekenende zijdelingse blikken waren daarvoor herinnering genoeg, als Rhand nog een waarschuwing nodig had.

Maar tweemaal zeiden ze iets, terwijl de trede door het zwart suisde. Eenmaal zei Rhand: ik kan je niet Asmodean noemen.’ De man rilde, ik heette vroeger Joar Addam Nesossin,’ zei hij na een pauze. Het klonk of hij zich had uitgekleed, of iets had verloren. ‘Dat kan ik ook niet gebruiken. Wie weet op welk flardje papier die naam nog vermeld staat? Ik wil voorkomen dat iemand jou, de Verzaker, wil doden.’ En voorkomen dat iemand wist dat hij een Verzaker als leraar had. ‘Volgens mij kun je het beste doorgaan als Jasin Natael. De speelman van de Herrezen Draak. Dat verhaal is goed genoeg om jou in mijn buurt te houden.’ Natael grijnsde maar zei niets. Even later merkte Rhand op: ‘Het eerste dat je me moet leren, is hoe ik m’n dromen kan afschermen.’ De man knikte dof. Hij zou problemen geven, maar die konden niet zo groot zijn als de problemen door zijn onwetendheid.

De trede ging langzamer, stopte en Rhand vouwde de werkelijkheid weer. De doorgang opende zich naar de richel in Alcair Dal. De regen was opgehouden, hoewel de donkere bodem in de avondschaduwen nog steeds doorweekt was en door de voeten van de Aiel tot modder was vertrapt. Er waren minder Aiel dan eerst, misschien een kwart minder. Maar er was geen strijd meer. Hij keek naar de richel waar Moiraine en Egwene, Aviendha en de Wijzen bij de stamhoofden stonden, die met Lan stonden te praten. Mart zat iets verder op z’n hurken, de hoedrand omlaag getrokken en de zwarte speer over z’n schouder. Adelin en haar Speervrouwen stonden om hem heen. Hun monden vielen open toen Rhand uit de doorgang stapte, en vielen nog verder open toen Natael volgde met zijn besmeurde rode jas. Mart sprong grijnzend overeind en Aviendha stak halfslachtig haar hand op. De Aiel in de kloof keken zwijgend toe.

Voor iemand iets kon zeggen, zei Rhand: ‘Adelin, kun je iemand naar de vrijmarkt sturen en doorgeven Isendre niet langer af te ranselen. Zo’n grote dievegge is ze ook weer niet.’ De blonde vrouw keek geschrokken, maar sprak meteen een van de vrouwen aan, die wegrende.

‘Hoe wist je dat?’ riep Egwene uit terwijl Moiraine tegelijk wilde weten: ‘Waar ben je geweest? En hoe?’ Haar grote donkere ogen schoten heen en weer tussen hem en Natael en haar Aes Sedai-kalmte was nergens te bekennen. En de Wijzen...? De goudblonde Melaine leek bereid alle antwoorden met haar blote handen uit hem te trekken. Bair keek geërgerd alsof ze het eruit wilde slaan. Amys verschoof haar sjaal en streek met haar vingers door haar witte haar. Ze leek niet in staat te besluiten of ze nu bezorgd was of opgelucht.

Adelin overhandigde hem zijn nog steeds vochtige jas. Hij wikkelde die rond de twee stenen beeldjes. Ook daarover stond Moiraine na te denken. Hij wist niet of ze enig vermoeden had wat ze waren, maar hij was van plan ze zo goed mogelijk voor iedereen te verbergen. Als hij zich met de macht van Callandor al niet vertrouwde, dan moest hij bij die grote sa’angreaal helemaal oppassen. Pas als hij veel beter had geleerd om deze ter’angrealen en zichzelf te beheersen. ‘Wat is er hier gebeurd?’ vroeg hij, en de mond van de Aes Sedai verstrakte omdat ze genegeerd werd. Egwene leek ook niet al te blij. ‘De Shaido zijn weg, achter Sevanna en Couladin aan,’ zei Rhuarc. ‘Allen die hier zijn gebleven, erkennen jou als de Car’a’carn.’

‘De Shaido waren niet de enigen die wegvluchtten.’ Hans leren gezicht toonde een wrange grijns. ‘Sommige krijgers van de Tomanelle vertrokken. Ook van de Goshien, Shaarad en Chareen.’ Jheran en Erim knikten, even verbitterd als Han.

‘Niet met de Shaido mee,’ gromde de lange Bael, ‘maar ze zijn wel vertrokken. Ze zullen rondvertellen wat hier is gebeurd, wat je hebt geopenbaard. Dat was geen goede zet. Ik zag mannen hun speren weggooien en vluchten.’

Hij zal jullie verenigen en jullie vernietigen.

‘Geen enkele Taardad is verdwenen,’ bracht Rhuarc naar voren, niet trots, maar meer als een nuchtere mededeling. ‘We staan klaar om te gaan waarheen je ons leidt.’

Waarheen hij hen leidde. Hij was met de Shaido onder Couladin en Sevanna nog niet klaar. Terwijl zijn ogen over de Aiel in de rotskloof gleden, zag hij de geschokte gezichten van allen die hadden gekozen om te blijven. Hoe zouden de gevluchten zich hebben gevoeld? Maar de Aiel waren slechts het middel tot een doel. Daar moest hij aan denken. Ik moet zelfs nog harder zijn dan zij.

Jeade’en stond bij de rotsverhoging naast Marts ruin. Terwijl hij Natael gebaarde bij hem te blijven, klom Rhand in het zadel, de in zijn jas gehulde beeldjes veilig onder zijn arm. Met vertrokken mond ging de vroegere Verzaker naast zijn linker stijgbeugel staan. Adelin en de andere Speervrouwen sprongen omlaag en vormden een kring om hem heen en tot zijn verrassing stapte Aviendha omlaag naar haar gebruikelijke plekje. Mart sprong met een zwaai in Pips’ zadel. Rhand keek om naar de mensen op de richel, die hem allen wachtend aankeken. ‘De weg terug zal lang zijn.’ Bael wendde zijn gezicht af. ‘Lang en bloedig.’ De Aielgezichten veranderden niet. Egwene wilde met pijn in de ogen haar hand naar hem uitsteken, maar hij negeerde haar. ‘Wanneer de andere stamhoofden er zijn, begint het.’

‘Het begon al heel lang geleden,’ zei Rhuarc kalm. ‘De vraag is meer, waar en hoe het eindigt.’

Daarop had Rhand geen antwoord. Hij keerde zijn grijsbruine hengst en reed langzaam de kloof uit, omringd door zijn merkwaardige gevolg. De Aiel weken voor hem uiteen, kijkend, wachtend. De kilte van de nacht begon reeds voelbaar te worden.

Voorwaar, de Kinderen van de Draak sprongen op, toen het bloed werd gesprenkeld op de grond waar niets kon groeien; het Volk van de Draak sprong op, gewapend voor de dans met de dood. En hij riep hen op uit de barre landen te gaan en zij deden de wereld beven van de oorlog.

uit Het Rad des Tijds door Sulamein so Bhagad,
hoofd geschiedkundige aan het Hof van de Zon, de Vierde Eeuw.

Appendix

A

Aan’allein – Naam van de Aiel voor de zwaardhand Lan. Vermoedelijke betekenis: De ene man. Ook: De man die een volk is.

Aanvaarden – Jonge vrouwen die tot Aes Sedai worden opgeleid en een zekere kunde hebben ontwikkeld in het geleiden van de Ene Kracht. Ze zijn wat minder aan regels gebonden dan Novices; in beperkte mate kunnen ze zelf hun studies kiezen. Zij mogen de Grote Serpent-ring aan de middelvinger van hun linkerhand dragen.

Ablar, Logain – Een valse Draak die in de herfst van 997 NE in Geldan opstond. Inmiddels gestild en een gevangene van de Toren.

A’dam – Seanchaans voorwerp dat een geleidster tegen haar wil knecht. Het bestaat uit een halsband en een armband, verbonden door een lijn. De drie delen zijn gemaakt van een zilverkleurig metaal. Zie ook: Damane, Sul’dam.

Adelin – Een Speervrouwe van de Jindosibbe van de Taardad Aiel die naar de Steen van Tyr gekomen is.