Выбрать главу

Ondanks alles wat ze al had gezien en ondanks haar grote angst was ze tot dit ogenblik niet echt persoonlijk geraakt. Een ramp voor de Toren zou tot ver buiten Tar Valon gevolgen hebben, maar zij was niet van de Toren en zou dat ook nooit zijn. Gawein kénde ze echter, hém vond ze aardig, en hij zou gewond raken, erger dan het bloed haar zei, meer dan wonden aan zijn lichaam. Ze bedacht opeens dat als de Toren door een ramp werd overvallen, niet alleen haar onbekende Aes Sedai zouden worden getroffen, vrouwen die haar niet veel deden, maar ook haar vriendinnen. Zij waren van de Toren. Ergens was ze blij dat Egwene en de anderen er niet waren, blij dat ze bij hen geen mogelijke aanwijzingen van dood kon zien. Tegelijkertijd wilde ze haar vriendinnen ook wél zien, voor de zekerheid, om te zien of er niets was, of ze zouden leven. Waar waren ze, in Lichtsnaam? Waarom waren ze weggegaan? Voor zover ze hen kende, achtte ze het best mogelijk dat haar drie vriendinnen gewoon wilden dat Gawein niets wist om hem onwetend te houden.

Plotseling besefte ze waar ze was, en waarom, en dat zij en Gawein niet alleen waren. Sahra leek vergeten te zijn dat ze Min naar de Amyrlin moest brengen; ze leek alles te vergeten, behalve de jonge heer, en ze keek hem aan met kalfsogen die hem niet eens opvielen. Nou ja, het had geen zin meer om te doen alsof ze een vreemdelinge in de Toren was. Ze stond voor de deur van de Amyrlin en niets kon haar nog tegenhouden.

‘Gawein, ik weet niet waar ze zijn, maar als ze hun straf op een boerderij ondergaan, zitten ze waarschijnlijk onder het zweet en staan ze tot hun heupen in de modder, en ben jij zo ongeveer de laatste die ze onder ogen willen komen.’ Feitelijk voelde ze zich net zo ongerust over hun afwezigheid als Gawein. Er was te veel gebeurd, er gebeurden nog steeds te veel dingen die met hen en haar te maken hadden. Maar het was niet onmogelijk dat ze voor straf weggestuurd waren. ‘Je helpt ze niet door de Amyrlin boos te maken.’

‘Ik weet niet eens óf ze op een boerderij zitten. Zelfs niet of ze in leven zijn. Waarom al dat heimelijke, ontwijkende gedoe als ze slechts staan te wieden? Als mijn zuster iets overkomt... Of Egwene...’ Hij keek boos naar zijn laarspunten. ‘Ik word verondersteld een oogje op Elayne te houden. Hoe kan ik haar beschermen als ik niet weet waar ze is?’

Min zuchtte. ‘Denk je dat ze dat nodig heeft? Of Egwene?’ Maar als de Amyrlin hen ergens heen had gestuurd, was het misschien wel nodig. Als de Amyrlin dacht haar doel te bereiken door een vrouw een berenhol in te sturen met een twijgje in haar hand, zou ze dat doen. En ze zou erop rekenen dat de vrouw volgens haar opdracht met de huid of met de beer aan de lijn zou terugkomen. Maar als ze Gawein dat vertelde, zou dat zijn zorgen maar vergroten en hem helemaal laaiend maken. ‘Gawein, ze hebben zich aan de Toren gebonden. Ze zullen je niet dankbaar zijn als je je ermee gaat bemoeien.’Ik weet dat Elayne geen kind meer is,’ zei hij geduldig, ‘ook al loopt ze het ene moment weg als een kleuter en speelt ze het volgende moment dat ze een Aes Sedai is. Maar ze is mijn zuster, én de erfdochter van Andor. Na moeder wordt zij koningin. Andor heeft haar nodig, gezond en wel, om de troon te bestijgen, en geen nieuwe Opvolgingsoorlog.’

Spélen dat ze een Aes Sedai is? Kennelijk had hij er geen benul van hoe groot de gave van zijn zuster was. Zolang Andor bestond, waren de erfdochters voor hun scholing naar de Toren gestuurd, maar Elayne was de eerste met voldoende aanleg om tot Aes Sedai te worden verheven, en ze zou een heel machtige Aes Sedai worden. Waarschijnlijk wist hij ook niet dat Egwene minstens zo sterk was. ‘Dus je wilt haar beschermen, of ze nou wil of niet?’ Ze zei het zo vlak dat hij had moeten merken dat hij een fout maakte, maar hij miste de waarschuwing helemaal en knikte bevestigend.

‘Dat is mijn plicht geweest vanaf de dag van haar geboorte. Mijn bloed geven voor het hare; mijn leven geven voor haar. Die eed heb ik afgelegd toen ik nog maar amper over de rand van haar wieg kon kijken. Garet Brin moest me uitleggen wat het betekende. Ik ga die eed nu niet breken. Andor heeft haar harder nodig dan mij.’ Hij sprak met kalme zekerheid, een aanvaarding van iets wat natuurlijk en juist was, die haar deed huiveren. Ze had hem altijd gezien als jongensachtig, lachend en plagerig, maar nu leek hij een vreemde. Ze dacht dat de Schepper erg moe moest zijn geweest toen het tijd werd om de man te scheppen. Soms vond ze hen amper menselijk. ‘En Egwene? Welke eed heb je om haar gezworen?’

Zijn gezicht veranderde niet, maar hij schuifelde behoedzaam met zijn voeten. ‘Natuurlijk ben ik bezorgd om Egwene. En om Nynaeve. Wat er met Elaynes vriendinnen gebeurt, kan Elayne zelf overkomen. Ik ga ervan uit dat ze nog steeds bij elkaar zijn; toen ze hier waren, zag ik er zelden een zonder de andere twee.’

‘Mijn moeder zei altijd dat ik een armzalige leugenaar moest trouwen, en jij komt in aanmerking. Hoewel ik denk dat iemand anders vóór jou gaat.’

‘Sommige dingen zijn zoals ze zijn,’ zei hij rustig, ‘en andere dingen kunnen niet gebeuren. Galad is neerslachtig omdat Egwene weg is.’ Galad was zijn halfbroer, die naar de Toren was meegegaan om geoefend te worden door de zwaardhanden. Dat was een ander Andoraans gebruik. Galadedrid Damodred was een man die ervoor zorgde altijd het juiste te doen, op het ziekelijke af, volgens Min, maar Gawein vond hem volmaakt. En hij zou nooit zijn gevoelens uitspreken voor een vrouw aan wie Galad zijn hart had verpand. Ze wilde hem door elkaar schudden om er wat verstand in te rammelen, maar daar was nu geen tijd voor. Niet terwijl de Amyrlin wachtte, niet met wat ze de wachtende Amyrlin te vertellen had. Zeker niet terwijl Sahra er met of zonder kalfsogen bij stond. ‘Gawein, ik ben door de Amyrlin ontboden. Waar kan ik je vinden wanneer ze met me klaar is?’

‘Ik ben op het oefenveld. Alleen als ik bij Hammar op het zwaard oefen, kan ik mijn zorgen van me afzetten.’ Hammar was de zwaardmeester en de zwaardhand die hem de kunst bijbracht. ‘Daar ben ik meestal tot de zon ondergaat.’

‘Goed. Ik kom zo gauw mogelijk. En kijk uit met wat je zegt. Als je de Amyrlin kwaad maakt, kunnen Elayne en Egwene eronder lijden.’

‘Dat kan ik niet beloven,’ zei hij manhaftig. ‘Er is iets mis in de wereld. Burgeroorlog in Cairhien. Hetzelfde, erger nog, in Tarabon en Arad’Doman. Valse Draken. Overal is narigheid of bestaan geruchten over narigheid. Ik zeg niet dat de Toren erachter zit, maar zelfs hier zijn de dingen niet wat ze horen te zijn. Of wat ze lijken. De verdwijning van Elayne en Egwene is niet het enige. Maar dat is wel het enige dat mij aangaat. Ik zal erachter komen waar ze zijn. En als er iets met hen gebeurd is... Als ze dood zijn...’

Hij keek grimmig en even vertoonde zijn gezicht weer dat bloedige masker. Er was nu meer te zien in haar visioen: een zwaard zweefde boven zijn hoofd met een wapperende banier erachter. Een zwaard zoals veel zwaardhanden droegen, met een lang gevest en een reiger op de licht gebogen kling, het teken van een zwaardmeester. Min kon niet zeggen of het zwaard aan Gawein behoorde of dat .het hem bedreigde. De banier droeg Gaweins wapen van het aanvallende Witte Everzwijn, maar op een groen veld, niet het rode veld van Andor. Het bloed vervaagde, evenals het zwaard en de banier.

‘Wees voorzichtig, Gawein.’ Ze bedoelde het dubbelzinnig. Voorzichtig met zijn woorden en voorzichtig op een manier die ze niet kon uitleggen, zelfs niet aan zichzelf. ‘Je moet heel voorzichtig zijn.’

Zijn ogen zochten haar gezicht af alsof hij iets van de verborgen betekenis had opgevangen. ‘Ik... zal het proberen,’ zei hij ten slotte. Hij trachtte te glimlachen. Bijna het lachje dat ze zich herinnerde, maar het kostte hem moeite. ‘Ik denk dat ik maar beter naar het oefenveld terug kan gaan als ik Galad bij wil houden. Het lukte me vanmorgen twee van mijn vijf partijen tegen Hammar te winnen, maar de laatste keer dat hij kwam opdagen, won Galad er drie.’ Opeens leek hij haar voor het eerst echt te zien, en ditmaal was zijn grijns echt. ‘Je zou dit soort kleren vaker moeten dragen. Het staat je goed. Denk eraan, ik ben er tot zonsondergang.’