Выбрать главу

Jeff Lindsay

De linkerhand van God

Voor Hillary die mijn alles is

Dankwoord

Dit boek zou niet zijn geschreven zonder de praktische en mentale ondersteuning van Einstein en de Diaken. Zij vertegenwoordigen datgene waarin de politie van Miami uitblinkt, en ze hebben me een goede indruk gegeven van wat het betekent om dit soort werk te doen.

Verder wil ik graag een aantal mensen bedanken die zeer waardevolle ideeen hebben aangedragen, met name mijn vrouw, de Barclays, Julio S., de heer en mevrouw A.L. Freundlich, Pookie, Bear en Tinky.

Veel dank ben ik verschuldigd aan Jason Kaufman voor zijn wijsheid en voor zijn kennis van het opzetten van een roman.

Ook dank ik Doris, de Lady of the Last Laugh.

En ten slotte een woord van dank voor Nick Ellison, die alles is wat een literair agent zou moeten zijn, maar niettemin zelden is.

1

Maan. Glorieuze maan. Volle, ronde, rode maan die de nacht tot dag maakt, die het land dompelt in beeldschoon licht en die vreugde, vreugde, vreugde brengt. En die nog veel meer brengt: de luidkeelse roep van de tropische nacht, de zachte, schorre stem van de wind die de haartjes op je armen overeind blaast, het holle gejank van de sterren en het tandenknarsende gekreun van het licht dat weerkaatst op het water.

Allemaal geluiden die de behoefte deden ontwaken. O, het symfonische gekrijs van duizend verloren stemmen, de schreeuw van de behoefte binnenin, het wezen, de zwijgende observator, het stille, kille ding, het ding dat lachte, de maandanser. De ik die ik niet was, het ding dat me plaagde, me uitlachte en me riep met zijn honger. Met de behoefte. En de behoefte was nu heel sterk, heel beheerst maar ook kil, kruipend, krakend en er helemaal klaar voor, beresterk maar toch afwachtend en loerend, waardoor ook ik werd gedwongen om te blijven afwachten en loeren.

Ik had de dominee nu vijf weken geobserveerd en wachtte nog altijd af. De behoefte had me net zolang geplaagd en getreiterd totdat ik de volgende ging zoeken, een nieuw slachtoffer, totdat ik deze geestelijke ging zoeken. Ik wist al drie weken dat hij de volgende was en dat wij, hij en ik samen, in de macht van de Zwarte Ruiter waren. En in die drie weken had ik me verzet tegen de druk, de toenemende behoefte die in me opwelde als een vloedgolf die brullend op het strand sloeg, zich niet meer terugtrok en met elke seconde alleen maar sterker werd.

Maar het was ook tijd om voorzichtig te zijn, tijd om zeker te zijn. Niet om zeker te zijn van de dominee, nee, van hem was ik al lang zeker. Tijd om er zeker van te zijn dat het goed gedaan kon worden, netjes, keurig afgewerkt en zonder rommel achter te laten. Ik kon me niet veroor loven om gepakt te worden, niet meer. Ik had te hard en te lang gewerkt om de juiste formule te vinden en mijn prettige leventje te beschermen.

En bovendien was het veel te leuk om er nu nog mee op te houden. En daarom was ik altijd voorzichtig. Altijd netjes. Altijd goed voorbereid zodat het echt goed gedaan kon worden. En als alles goed was, nam ik nog wat extra tijd om daar helemaal zeker van te zijn. Dit was Harry’s aanpak — God zegene hem — de verziende, volmaakte politieman, mijn stiefvader. Wees altijd zeker van je zaak, wees zorgvuldig en precies, had hij gezegd, en ik was er nu al een week honderd procent zeker van dat alles goed was op een manier die ook Harry goedgekeurd zou hebben. En toen ik die avond van mijn werk kwam, wist ik dat het zover was. Dit was de avond. Deze avond was anders. Deze avond zou het gebeuren, moest het gebeuren. Precies zoals het daarvoor was gebeurd. Precies zoals het opnieuw zou gebeuren, en opnieuw…

En op deze avond zou het de geestelijke gebeuren.

Hij heette dominee Donovan. Hij gaf muziekles aan de kinderen van St. Anthony’s weeshuis in Homestead, Florida. De kinderen waren gek op hem. En natuurlijk was hij gek op de kinderen… nou, dat was hij zeker. De kinderen waren zijn leven. Voor hen had hij Spaans en creools geleerd. Had hij ook geleerd van wat voor muziek ze hielden. Niets was te gek voor zijn kinderen. Alles wat hij deed, deed hij voor de kinderen.

Alles.

Op deze avond observeerde ik hem zoals ik hem al zo veel avonden had geobserveerd. Ik zag hoe hij voor de ingang van het weeshuis bleef staan om te praten met een jong zwart meisje dat net naar buiten was gekomen. Ze was klein, hooguit een jaar of acht en zelfs voor die leeftijd klein van stuk. Hij ging op de treden voor de ingang zitten en praatte een minuut of vijf met haar. Zij zat naast hem op en neer te wippen. Ze lachten. Zij vlijde zich tegen hem aan. Hij streelde haar haar. Er verscheen een non in de deuropening, die even naar het tweetal bleef kijken voordat ze iets zei. Toen glimlachte ze en stak ze haar hand uit. Het meisje duwde haar hoofd tegen de geestelijke aan. Dominee Donovan omhelsde haar, stond op en kuste haar welterusten. De non lachte en zei iets tegen dominee Donovan. Hij zei iets terug.

En toen ging hij op weg naar zijn auto. Eindelijk. Ik zette me schrap om toe te slaan en…

Nee, nog niet. Vijf meter van de ingang stond een busje van de schoonmaakdienst. Toen dominee Donovan het naderde, ging de zijdeur open. Een man met een sigaret boog zich naar buiten om de dominee te groeten. Die bleef staan, leunde tegen het busje en praatte even met hem.

Geluk. Ik had weer geluk gehad. Ik had altijd geluk op avonden als deze. Ik had de man niet gezien, had niet vermoed dat hij er was. Maar hij zou mij wel hebben gezien. Tenminste, als ik geen geluk had gehad.

Ik haalde een keer diep adem. Ademde weer heel langzaam uit en riep mezelf tot de orde. Een klein detail was genoeg. Ik had nog nooit een fout gemaakt, bij niemand. Het was altijd goed gegaan, altijd, op de manier waarop het gedaan moest worden. Ook deze keer zou het goed gaan.

Nu.

Dominee Donovan liep door naar zijn auto. Toen draaide hij zich om en riep iets. De schoonmaker zwaaide naar hem vanuit de deuropening van het weeshuis, trapte zijn sigaret uit en ging naar binnen. En weg was hij.

Geluk. Weer geluk.

Dominee Donovan haalde zijn sleutels te voorschijn, draaide het portier van het slot en stapte in de auto. Ik hoorde de sleutel in het contact glijden. Hoorde de motor starten. En toen…

Nu!

Ik kwam overeind op de achterbank en gooide de lus over zijn hoofd. Een korte, snelle ruk en de lus van vislijn, met een trekkracht tot vijftig pond, zat muurvast om zijn nek. Hij slaakte een kreetje van schrik en dat was alles.

‘Je bent nu van mij,’ zei ik tegen hem, en hij bleef volmaakt stilzitten, alsof hij het had gerepeteerd, bijna alsof hij die andere stem had gehoord, die van de lachende observator binnen in me.

‘Je doet precies wat ik zeg,’ zei ik.

Hij kreunde schor en keek in de achteruitkijkspiegel. Hij zag mijn gezicht, gehuld in het witzijden masker dat alleen mijn ogen vrijliet.

‘Heb je me begrepen?’ vroeg ik. Het zijden masker bewoog voor mijn lippen wanneer ik iets zei.

Dominee Donovan gaf geen antwoord. Staarde alleen maar naar mijn ogen. Ik trok de lus strakker.

‘Heb je me begrepen?’ herhaalde ik, zachter nu.

Deze keer knikte hij. Hij bracht zijn hand naar de lus, onzeker van wat er zou gebeuren als hij zou proberen die los te trekken. Zijn hoofd begon paars te worden.

Ik liet de vislijn een stukje vieren. ‘Doe wat ik zeg,’ zei ik. ‘Dan leef je langer.’

Hij haalde diep adem. Ik hoorde zijn adem raspen in zijn keel. Hij hoestte en haalde weer adem. Maar hij bleef stilzitten en probeerde niet te ontsnappen.

Dat was goed, heel goed.

We reden weg. Dominee Donovan volgde mijn instructies op, aarzelde niet en haalde geen trucs uit. We reden in zuidelijke richting door Florida City en namen daarna de Card Sound Road. Ik merkte dat die weg hem nerveus maakte, maar hij protesteerde niet. Hij probeerde niet tegen me te praten. Zijn beide handen lagen op het stuur, bleek en hard knijpend, zodat ik zijn witte knokkels kon zien. Ook dat was heel goed.