Ik vind kinderen leuk.
Ze zijn belangrijk voor me. Ze doen ertoe.
Ik begrijp dat niet echt. Normaliter zou het me geen zier kunnen schelen wanneer alle menselijke wezens opeens van de aardbodem verdwenen, mogelijk met uitzondering van mezelf en misschien Deborah. Andere mensen zijn minder belangrijk voor me dan mijn tuinmeubilair. Ik beschik niet, zoals psychiaters dat zo welbespraakt formuleren, over enig inlevingsgevoel jegens anderen. En dit besef bezwaart me niet in het minst.
Maar kinderen… met kinderen is het gewoon anders.
Ik ging nu bijna anderhalf jaar met Rita om en gedurende die tijd had ik Astor en Cody langzaam maar zeker voor me gewonnen. Ik was oke. Ik zou hun geen kwaad doen. Ik onthield wanneer ze jarig waren, wanneer ze hun rapport kregen en wanneer ze vakantie hadden. Ik mocht hun huis binnen komen en zou hun geen kwaad doen. Ze konden me vertrouwen.
Ironisch maar waar.
Ik: de enige man die ze konden vertrouwen. Rita dacht dat het deel uitmaakte van mijn lange, ongehaaste hofmakerij jegens haar. Dat ik haar wilde laten zien dat de kinderen me mochten om een stap dichter bij haar te komen. Maar de werkelijkheid was dat de kinderen meer voor me betekenden dan zij. Het was misschien al te laat, maar ik wilde gewoon niet dat ze later net zo zouden worden als ik.
Op deze vrijdagavond deed Astor de deur voor me open. Ze had een groot T-shirt aan met de woorden rug rats erop, dat tot over haar knieen reikte. Ze had twee staartjes in haar rode haar en ze had nagenoeg geen uitdrukking op haar kleine, verstilde gezichtje.
‘Hallo, Dexter,’ zei ze op haar veel te stille manier. Voor haar waren twee woorden een lang gesprek.
‘Goedenavond, beeldschone jongedame,’ zei ik met mijn best mogelijke Lord Mountbatten-stem. ‘Mag ik vaststellen dat u er vanavond oogverblindend uitziet?’
‘Mij best,’ zei ze terwijl ze de deur voor me openhield. ‘Hij is er,’ riep ze achterom naar de schemerige woonkamer.
Ik liep langs haar heen. Cody stond niet ver achter haar, in de gang, alsof hij haar rugdekking bood, voor het geval dat nodig was. ‘Cody,’ zei ik, en ik gaf hem een rol Necco Wafers. Hij pakte hem aan zonder me uit het oog te verliezen en liet zijn hand langs zijn zij zakken zonder naar het snoepgoed te kijken. Hij zou dat pas doen als ik weg was en dan zou hij het snoep met zijn zusje delen.
‘Dexter?’ riep Rita vanuit de slaapkamer.
‘Ik ben hier,’ zei ik. ‘Kun je je kinderen niet eens wat manieren bijbrengen?’
‘Nee, dat kan ze niet,’ zei Cody zacht.
Hij maakte een grapje. Ik staarde hem aan. En wat nu? Zou hij vandaag gaan zingen? Tapdansen op het tuinpad? Het congres van de Democraten toespreken?
Rita kwam de woonkamer in terwijl ze een grote oorring vastmaakte. Voor haar doen was ze nogal provocatief gekleed in een praktisch gewichtloos lichtblauw zijden jurkje dat tot halverwege haar dijbenen viel, en daaronder natuurlijk haar allerbeste New Balance-loopschoenen. Ik had nog nooit een vrouw ontmoet, of zelfs maar horen praten over een vrouw, die voor een avondje uit echt sportschoenen aantrok. Een verfrissend wezen, die Rita.
‘He, knappe man,’ zei ze. ‘Ik moet even met de oppas praten en dan kunnen we gaan.’ Ze liep de keuken in en ik hoorde haar instructies geven aan het buurmeisje dat altijd op de kinderen paste. Hoe laat ze naar bed moesten. Huiswerk. Wat ze wel en niet op tv mochten zien. Het nummer van haar mobiele telefoon. Alarmnummers. Wat ze moest doen in geval van onverhoopte vergiftiging of afgehouwen ledematen.
Cody en Astor staarden me aan.
‘Gaan jullie naar de film?’ vroeg Astor aan mij.
Ik knikte. ‘Als we er een kunnen vinden waarbij we niet hoeven over te geven.’
‘Gatver,’ zei Astor. Ze trok een vies gezichtje en ik voelde een warme tevredenheid omdat ik weer een piepklein stapje dichter bij haar was gekomen.
‘Geven jullie over tijdens films?’ vroeg Cody.
‘Cody,’ zei Astor.
‘Nou?’ drong hij aan.
‘Nee,’ zei ik, ‘maar ik zou het soms wel willen.’
‘Kom op, we gaan,’ zei Rita, die de kamer binnen kwam en zich vooroverboog om beide kinderen een kusje op de wang te geven. ‘Naar Alice luisteren, he. Om negen uur naar bed.’
‘Kom je terug?’ vroeg Cody.
‘Cody! Natuurlijk kom ik terug,’ zei Rita.
‘Ik bedoel Dexter,’ zei Cody.
‘Dan slaap jij al,’ zei ik. ‘Maar ik zal naar je zwaaien, oke?’
‘Dan slaap ik nog niet,’ zei hij grimmig.
‘Oke, dan kom ik bij je langs en gaan we een potje kaarten,’ zei ik.
‘Echt?’
‘Zeker weten. Poker, zonder inzetlimiet. De winnaar krijgt alles.’
‘Dexter!’ riep Rita, maar ze glimlachte erbij. ‘Dan slaap jij allang, Cody. Nou, welterusten, kinderen. Wees lief voor Alice.’ En ze nam me bij de arm en stuurde me de deur uit. ‘Ongelooflijk,’ fluisterde ze. ‘Die twee eten uit je hand.’
De film was niet bijzonder. Ik hoefde er niet van over te geven maar ik was hem alweer vergeten tegen de tijd dat we voor een cafeetje op South Beach stopten voor een afzakkertje. Dat was Rita’s idee. Hoewel ze het grootste deel van haar leven in Miami had gewoond, dacht ze nog steeds dat South Beach over glamour beschikte. Misschien kwam het door al die rolschaatsers. Of misschien dacht ze dat een tent die zo vol zat met slechtgemanierde mensen wel glamour moest hebben.
Hoe dan ook, we wachtten twintig minuten op een tafeltje en daarna nog eens twintig minuten tot iemand ons kwam bedienen. Het maakte me niet uit. Ik vermaakte me kostelijk met het kijken naar al die goed uitziende idioten die elkaar kwamen bekijken. Een kijkfestijn zonder weerga.
Naderhand wandelden we over Ocean Boulevard en praatten we over onbenulligheden, een kunst die ik tot in de puntjes beheers. Het was een heerlijke avond. Er was een randje geknaagd van de volle maan van een paar avonden geleden, toen ik me met dominee Donovan had vermaakt.
En toen we na ons standaard avondje uit terugreden naar Rita’s huis in South Miami en over een kruising in een van de minder vriendelijke delen van Coconut Grove reden, werd mijn aandacht getrokken door rode knipperende lichten in een zijstraat. Een plaats delict, al afgezet met gele tape en een paar patrouillewagens in een slordig groepje ernaast.
Hij heeft weer toegeslagen, dacht ik en voordat ik wist wat ik daar precies mee bedoelde, was ik de straat naar de plaats delict in gereden.
‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg Rita, wat een redelijke vraag was.
‘Eh…,’ zei ik. ‘Ik moet even gaan kijken of ze me daar nodig hebben.’
‘Heb je geen pieper?’
Ik wierp haar mijn beste vrijdagavondglimlach toe. ‘Ja, maar ze weten niet altijd dat ze me nodig hebben,’ zei ik.
Ik zou er waarschijnlijk toch langs zijn gereden, al was het alleen maar om met Rita te pronken. Het belangrijkste van het dragen van een vermomming was namelijk dat die ook werd gezien. Maar in werkelijkheid was het dat onweerstaanbare, fluisterende stemmetje in mijn oor dat ervoor zorgde dat ik er hoe dan ook naartoe gereden zou zijn. Hij had weer toegeslagen. En ik moest zien waartoe hij in staat was. Ik liet Rita in de auto wachten en haastte me naar de plaats delict om te kijken.
Hij was weer flink bezig geweest, de schavuit. Dezelfde berg keurig ingepakte lichaamsdelen. Angel Batista stond eroverheen gebogen in bijna dezelfde houding waarin ik hem op de vorige plaats delict had gezien.
‘Hijo de puta,’ zei hij toen ik bij hem aankwam.
‘Ik niet, geloof me,’ zei ik.
‘Iedereen loopt te klagen dat ze op vrijdagavond moeten werken,’ zei Angel, ‘en jij komt met je verloofde aanzetten. Maar er is weer niks voor je te doen.’
‘Dezelfde man, hetzelfde patroon?’
‘Ja,’ zei hij en hij schoof het plastic weg met zijn pen. ‘Weer kurkdroog,’ zei hij. ‘Helemaal geen bloed.’