Выбрать главу

Ik nam een hap en probeerde me weer op Deborahs probleem te concentreren. Ik moest er op die manier aan denken, als aan Deborahs probleem. Niet ‘die buitengewoon fascinerende moorden’, of ‘die oogstrelende modus operandi’ of ‘de aanpak zo overeenkomstig aan hoe ik het zelf ooit nog eens zou willen doen’. Ik moest proberen erbuiten te blijven, ook al werd er nog zo hard aan me getrokken. Zelfs door die droom van de afgelopen nacht, met die koude lucht. Puur toeval natuurlijk, maar desondanks verontrustend.

Want deze moordenaar had de kern geraakt van wat mijn eigen moorden inhielden. In de manier waarop hij werkte, uiteraard, niet in de keuze van zijn slachtoffers. Hij moest tegengehouden worden. Daar bestond geen enkele twijfel over. Die arme hoeren.

Toch… die behoefte aan kou… Het zou heel interessant zijn om dat eens uit te proberen. In een aangename, donkere, smalle ruimte… Smal? Waar kwam dat nu weer vandaan?

Natuurlijk, uit mijn droom. Wat wilde zeggen dat mijn onderbewustzijn wilde dat ik dat dacht, nietwaar? En smal voelde op de een of andere manier aan als juist. Koud en smal…

‘Een koelwagen,’ zei ik hardop.

Ik deed mijn ogen open. Deborah zat te worstelen met een mondvol roerei voordat ze iets kon zeggen. ‘Wat?’

‘O, het is maar een idee. Ik heb helaas niets om het te onderbouwen.

Maar het zou logisch zijn, nietwaar?’

‘Wat zou logisch zijn?’ vroeg ze.

Ik keek naar mijn bord, fronste mijn wenkbrauwen en probeerde me voor te stellen hoe het in elkaar zat. ‘Hij wil een koude omgeving, om de bloedstroom te vertragen en omdat het eh… schoner is.’

‘Als jij dat zegt.’

‘Ja, dat zeg ik. En het moet een smalle ruimte zijn…’

‘Waarom moet dat? Smal? Waar komt dat verdomme nu weer van daan?’

Ik deed alsof ik haar laatste vraag niet had gehoord. ‘Een koelwagen voldoet aan al die eisen en is bovendien mobiel, wat het voor hem een stuk gemakkelijker maakt om naderhand de vuilniszakken te dumpen.’ Deborah nam een hap van haar bagel en kauwde enige tijd terwijl ze nadacht. ‘Dus,’ zei ze uiteindelijk, en ze slikte, ‘het kan zijn dat de moordenaar over zo’n wagen kan beschikken? Of dat hij er zelf een heeft?’ ‘Hm, wie weet? Behalve dat de moord van gisteravond de eerste is waarbij sporen van kou zijn aangetroffen.’

Deborah knikte. ‘Dus hij is op pad gegaan en heeft een koelwagen gekocht.’

‘Dat denk ik niet. Hij is nog aan het experimenteren. Het was een plotselinge ingeving om kou te proberen, vermoed ik.’

Ze knikte weer. ‘Maar het zou natuurlijk veel te mooi zijn wanneer hij voor zijn werk of zoiets in zo’n soort wagen reed, he?’

Ik schonk haar mijn vrolijke haaienglimlach. ‘Ah, je bent vanochtend heel scherp, Deb. Nee, ik denk dat onze vriend veel te slim is om zich op die manier te verraden.’

Deborah nam een slokje koffie, zette haar kopje neer en leunde achterover. ‘Dus we zijn op zoek naar een gestolen koelwagen,’ zei ze tenslotte.

‘Dat denk ik, ja,’ zei ik. ‘Maar hoeveel van die dingen kunnen er in de afgelopen achtenveertig uur gestolen zijn?’

‘In Miami?’ Ze snoof. ‘Iemand steelt er een, het gerucht lekt uit dat ze het stelen waard zijn en opeens moet elke verdomde derderangs gangster, marielito, cracksnuiver en straatschoffie er ook een stelen, al was het alleen maar om zich niet te laten kennen.’

‘Laten we dan hopen dat het nog niet is uitgelekt,’ zei ik. Deborah slikte het laatste hapje van haar bagel door. ‘Ik zal het nagaan,’ zei ze.

8

In theorie geeft de driedaagse bespreking van de Metro-politie iedereen voldoende tijd om al een paar resultaten te boeken in het onderzoek maar is deze tegelijkertijd vroeg genoeg om een goede kans te hebben dat de sporen nog warm zijn. En dus kwam op maandagochtend, na 72 uur, het onderzoeksteam aangevoerd door de onbuigzame inspecteur LaGuerta bijeen in een vergaderzaal op de eerste verdieping. Ik was er ook bij. Ik kreeg een paar boze blikken en een paar goedbedoelde opmerkingen van de mensen die me kenden. Gewoon, onschuldige pesterijtjes als: ‘He, bloedhond, waar is je kluif?’ Het zout in de pap van mijn bestaan, deze mensen, en binnenkort zou mijn Deborah een van hen zijn. Ik voelde me trots en nederig om met hen in een kamer te mogen verkeren.

Helaas werd mijn komst niet door alle aanwezigen op prijs gesteld.

‘Wat kom jij hier verdomme doen?’ blafte brigadier Doakes. Hij was een heel grote zwarte man die een permanente wolk van vijandigheid om zich heen had. Hij had een kille roofdierenmentaliteit die iemand met mijn hobby zeker goed van pas zou komen. Ik vond het jammer dat we geen vrienden konden zijn. Maar om de een of andere reden had hij de pest aan alle technisch rechercheurs en met name aan mij. Hij was ook recordhouder bankdrukken van de politie van Metro-Dade. Dus wierp ik hem mijn politiek correcte glimlach toe.

‘Ik kom alleen meeluisteren, brigadier,’ zei ik tegen hem.

‘Je hebt hier verdomme niks te zoeken,’ zei hij. ‘Maak dat je wegkomt.’

‘Hij mag blijven, brigadier,’ zei LaGuerta.

Doakes keek haar boos aan. ‘Waarom, verdomme?’

‘Ik wil jullie niet tot last zijn,’ zei ik terwijl ik zonder het te menen een stap in de richting van de deur deed.

‘Nee, het is oke,’ zei LaGuerta, en ze glimlachte zelfs naar me. Ze wendde zich tot Doakes. ‘Hij kan blijven.’

‘Ik krijg de rillingen van die engerd,’ mompelde Doakes. Ik begon bewondering te krijgen voor de fijnzinnigheid van de man. Natuurlijk bezorgde ik hem de rillingen. De vraag was alleen waarom hij de enige was in een zaal vol politiemensen die voldoende inzicht zouden moeten hebben om precies hetzelfde te voelen als hij.

‘Laten we beginnen,’ zei LaGuerta, die haar denkbeeldige zweep liet knallen om er onder de aanwezigen geen twijfel over te laten bestaan dat zij de leiding had. Doakes wierp me nog een norse blik toe en liet zich weer in zijn stoel zakken.

Het eerste deel van de bespreking werd in beslag genomen door routinezaken: rapporten, ambtelijke zaken en alle kleine dingen die ons menselijk maken. Tenminste, degenen onder ons die dat waren. LaGuerta instrueerde de persvoorlichters over wat ze wel en niet tegen de pers mochten zeggen. De informatie die ze wel mochten vrijgeven, werd begeleid door een nieuwe foto die LaGuerta speciaal voor deze gelegenheid van zichzelf had laten maken. Ze stond er ernstig maar toch ook met de nodige glamour op, indringend en verfijnd tegelijk. Een foto waaraan je bijna kon zien dat ze het tot hoofdinspecteur zou brengen. Had Deborah maar een deel van haar pr-kwaliteiten.

Het duurde bijna een uur voordat we aan de feitelijke moorden toekwamen. Maar uiteindelijk vroeg LaGuerta om rapporten over de voortgang in de zoektocht naar haar mysterieuze getuige. Niemand had iets te melden. Ik deed mijn best om verbazing te veinzen.

LaGuerta liet haar gezaghebbende blik over de aanwezigen gaan. ‘Kom op, mensen,’ zei ze. ‘Iemand moet die getuige toch kunnen vinden?’ Maar niemand kon dat blijkbaar en er viel een stilte waarin de aanwezigen naar hun nagels, de vloer of de geluiddempende plafondtegels staarden.

Deborah schraapte haar keel. ‘Ik, eh…’ begon ze en ze schraapte opnieuw haar keel. ‘Ik had, eh… een idee. Een ander idee. Het idee om iets in een andere richting te proberen.’ Ze zei het alsof achter elke zin een vraagteken stond. Ondanks mijn uitgebreide coaching kwam ze niet natuurlijk over terwijl ze het zei, maar gelukkig hield ze zich wel aan het politiek correcte woordgebruik dat ik haar had ingeprent.

LaGuerta trok een van haar perfect bijgetekende wenkbrauwen op. ‘Een idee? Echt?’ Ze trok een gezicht dat moest aangeven hoe verrast en verheugd ze was. ‘Alsjeblieft, ga je gang, vertel ons je idee, agent Ein… ik bedoel agent Morgan.’ Doakes grinnikte. Wat een heerlijke man.